
T H E S A U R U S . 2 /
Gaules humi ftnti flraminis culmum craffi, articulati , fragiles, fucculenti, foliis concolorcs -,<1
Horum ex alis pediculi prodeunt tenuilTimi, digitum & ultra long«, quorum apices ornant flores tri
Florem fuftmec calyx pentaphyllus, cujus folia duo utplurimum cxtcris latiora, omnia autem cava
Ex centro floris rudimentum prodit vafculi feminalis,in quma loculamenta, ex luteo virefcentia orbi
culana, divifj, nu^ fmgula protendunt ftylum, extrorfus re'flexum, brevem, ex luteo palle c^^em b
r n l T n ^ e r ' ' i r " T " ' o r k u r , a m W e n a b u s : hosque ftylo'^ rurfum ftamina
ftipant numeróla albicanna, uteis apiculis ornata. Maturo femine m quinas dehiícic capíula feminZ
carinas, quarum fingub membranâ mtergerma, per medium protenfa, l^fecantur ^
Annua ca;terum planta matrem agnofck Africani.
N u m . 3. ICetmia, Zeylanica, urens, plofa, annua, flore fulphureo, umbone
atro-purfureo.
Radix ejus duplam fcriptorii calami craffitiem xquans, albicans, in tres quatuctye ramos divaricata
plunmas emittit fibras capillares. ' laiuoi uivancata,
Caulem ab imo mox rami ftip^u, late difperfi, culmo ftramineo ferè craffiorcs ad fui excrtum • pili
hos rigidi, urentes, deorfum preíTuli, obfident. <-xurtum. pili
Folia alternar,m, per intervalla longmfcula, è caule prodeunt, quorum petioli, dodantalis lon^itudinis
| . n u l i s quoque urentibus fimilibus W i d i , ex viridi purpurafcentes , Ìcrram verlus nut ant : " c „
ru,s oemula funt folla, in qumque divifa lacinias, profundas, acuminatas, ferraras
Abit demfiftigium caulis m flores IV y, qui fucceffive panduntur, pediculis unicalibus, pilofis
annixi, pentapecalo^e., inodori, coloris fulphurei, umbone atro-purpureo ornati, pctalis rotind à
ambitu nonnihil undulatis, confiantes. Horum è medio ftylus furgit L n d u s , luteu^ apice fuo fteÌlam
gerensatro-purpuream, quinquepartitam, cujus lacinia fimbriata funt.
Calyce flos cingitur lieptaphyllo, pilis hifpido, cujus folíola anguila, mucronata, pilofa, virefcuntÏ
Z m p i T ' ' " ' " ' ^dhuc contradum includrt, è qua del lent e hi^randem
Capííila feminalis qmnquangula per maturitatem nigra fit, & in quinqué difpefcitur carinas, quarum
qiiriibet intergerina bifecatur membranâ, juxta longitudmem exporr^aâ, \ u i ope ftyli, u Tn P l S ®
adh^rau femina primo albida, dem per maturitatem mgricantia, reniformia, fuperfiL in^qualis Imd;
femicircularibus diftinilce, uti annexa figura docet. Toum coeteroqum capfulx internam tac ïm f p Ùm
que pariter mtermedium tenuiíTimi pili obfident. ^ la c i em, leptum-
Annua
Dc fteclcn kruipen längs den grondt, jynde een ftrootie dit,
met leedtjes, zeer breekbaar, fappig, van vmve dc bladcn gelyk,
cn otntrenc icder knoopje in 't rondt met vele bladcn van
onmlyke grootte, zomtvds cen vinger lang, bczet.
Uit dc oxelcn van dcze bladcn komen zeer dunnc fteclties
voon, dc lengte van een vinger, en mecr, wicns tcples verliert
zyn met dnebladige blocmen, die alle op byzondcre, zeer
torte, en ujt een en de zclve middelpunt (pruitende Ileeltics
ftaan, zyndc beklecd met fnceuw-witte, dunnc, fchotelsgcwyze
uitgeholde, bloemblaadtjes.
Debloem wordt ondcrllcunt door een vyfbladigc kclk, ondcr
Wiens bladcn doorgaans twee breder zyn dan dc andere; maar alle
zyn zc hoi, en van buitcn aangcnaam groen, met kleine zwartc
vlakken en purpervcrwige randen fierlyk gcmensclt.
Uit het midden van de bToem koiit het bcginfcl van het zaadhuisje
voort,hct welk in vyf vakjcs, die uit den gelen grocnaehtig
en rond zyn, verdeck is. leder van dezc vakjcs Scekt een
Itceltje uit, 't wclk uitwaarts omgebogen, kort, bleek gcel, en
met twee vliczigc bandtjes voorzien is, die den oorfpronkelyken
zamenhang van het fteeltje omvatten. Rondom dezc fteclties
Ihian zeer vele draadtjes, die, wit zyndc, gclc puntjes hebben.
Als het zaadt ryp is,fplyt zieh het zaadhuisje in vyf holle delen,
als booties, die icder door een vliesachtig middclfchot in twccn
verdeck zyn,
vom ¡aarlykfch in AHika uit zyn zaadt op nieuw
Num. 5. CeilmfchehandmdeVizzmn, x.yndehaairig,
en alle jaren mrgankelyk, met zujaml-gele hloemen,
die
in het midden 'x.'waxt purpeywywi^ 'x.yú.
. Dc wwtcl, twecmaal zo dik als cen fchryfpcn, witaehtii;, cn
ri^jcTcfltó" vau dun-haai^
De fteel heeft rects van onderen takken, die zieh wydTerfpreidende,
een weinig dikkcr dan cen ftroo zyn, daar zO harca
ooilpronk nemen. De zclve zyn bezet met ftevige, brandende
en nederwaarts gedrukte haairtjes,
Debladcnkomcn het een om het ander,tamelyfc vencvanmalliander,
uit den Ihm voort, fteunende op Iteekjes van een fpan
lang, die insgelyks met brandende doorntjcs ruig, en uit den
groenen purperver\vig zynde, tegen den grondt ncirliangen.
Voor het overigc zyn dc bladcn, gclyk die van den wynilokT in
^yf PUM'gc, cn 2a.igsgcwyze gekurvene fneedtjes ver-
Het toppunt van den fteel draagt 4 of r bloemen, die zieh
in t veri'olg openen , en op haairige rtceltics, een duim breed
lang, fteunen Zy bcftaan als uit y bloemblaadtjes, zyn zonder
renk, van een fwave -gcle verwe, cn in het midden zwart purpervcrwig.
Hunne blaadt jes zyn rond, en in den omtrck ecnigzins
uitgelnedcn Het middenltc van dc bloem geeft een ileckfc
op, dat gclyk als bloejcndis, gcelverwig, cn op zyn punt ccn
StTs'"""'"'' invyf uitgefnedcne blaadtjes ver-
De kclk van de bloem is haairig, en bertaat uit Zeven bladcn.
die final, puntig, haairig, cn groen zyn: daar bcnevens is 'er
groencvlicsachtigcrchedc Over de bloem, zo lang dezc nog
gcflotenis, hencn ge°rokken, de welke 1 gefpleten zynüe
komt dc bloem eerll te voorfchyn.
Het zaadhuisje is vyfhoekig, en, als het ryp is, zwart werdende,
verdeck het zieh in vyt bootjes, waar van icdcr door cen
vliczig middelfchot, naar de lengti, in twecn afgezondert is.
Aan dit lchot|e Iiangt het zaadt vall, door hulpe van een ftcikje
gclyk in dc boontjes. Dcze zaadgryntjcs zyn eerll wit, maar
worden, ryp zynde, zwart van gedaanre als nierries , ongelyfc
vanoppcrvlaktc, met halfrondc Ilrcepies onderfeheidcn, gclyk
de bygcvoegdc printverbeelding aanwyft. Voor het overige is
het gehele zaadhuisje van binnen,benevcns het middclrchotfmec
zecr fyne haairtjes bezet.
^ ' Dit il