
14 RE R U M NATURALIUM
Num. 4. Scekton Tola Tilia.
Et hoc artis eft fpccimcn, manum requirens fuipenfam , ut cutis & tunica: externx integra fine {xfioiie
deglubantur: fibrilla; enim, pra:ter modum tenues, denfius fibi mutuo intertextx funt, quàm findon
tenerrima Cameracenfis; unde & Chalcographo baud parvo conftitit labore, fingulas partes naturaliter
hie conlpicuas exadè xri incidere. Notatu dignum eft, hocce in iceleto minutos occurrere orbiculares
acinos, ex alis raraulorum propullulantes. *
Num. 5. Sceleta Toliorum Lauri.
Folia hxc admodum tenaci indura cute, hujus tamen admittunt leni manu ieparationem. Minima
interim haud xquè facile denndantur ac maxima^ Quam concinnara exhibet iceleton hocce texturam !
Quodlibet folium fingulari artificio elaboratum cernitur. Tribus horum ^eciebus unum prarfiximus numcrum,
tanto ut magis incomprehenlìbilia Conditoris miracula tam minuta & vilipenfà in re fubmiffè &
attente confiderarentur. *
Num. 6. Sceleton Folti J asmini vulgaris, fiore albo.
Subtilis ha;cce Anatomia nos docuit, folium hoc excoriatum bi&riam findi, & bina exhibere fcelet
a , qui hie conjunda exhibemus. Idem in fceletis fohorum Pyri aliorumque invenimus.
Num. 7. Sceleton Folii feparati Jafmini vulgaris.
Eft hoc utrinque fimilibus venis aiit nervis pertexrum, & fibris undique obfitum, ac fi foret integrum:
pars quarlibet dimidia fingukre funm obtinet nutrimentum per foHi ftyluni è ramo fiuticis. Nec minorem
hoc raeretur admirationem quàm prxcedentia.
Num. 8. Sceleton Folii Juglandis..
Quinque utplurimum folia heic eidem adha:rent pediculo, quorum hocce medium eft. Propagines
nervi folii fitis (pecitabiles funt, nec minus ramificationes capillares, qus vario inter fe ludunt concuriu
& receifu. Alms omnino fibrarum lateralium liic cernitur apparatus, quàm in fohis prioribus. Quercini
tamen folii fere imulus. Sceleton coloris eft dilute ferruginei.
Num. 9. Sceleton Folii Firi, Signora i/Zfe'.
Hujus è pediculi trunco oriunda; propagines furfum expandumur venuftiflìmè in venulas capillares tenuifllmas.
Color ejus dilute cinercus eft.
Num. 10. Sceleton Folii Fagi'.
Fohum hoc omnium maxime feparationi membranacea; fu£ cuticulx refiftit ; hujus quippe tenaciffimum
e f t ; Num. 4. 'tBladt man eenLindeloom inzjn geraamte.
Dit is 00k cen fcunMukje, dat een voorzichtige behandeling
vereifcht, om de huidt eri buitenvliezen geheel oobefchadigt at"
te fchillen: want de vcfeltjes zyn ongemeen fyn, en digter dooi-
•weven dan het allerfyiifte Kamcryks doek. Ook heeit het den
plaatfnydcr zeer vccl' mocitc gekoil om alle de natuurlyke deettjes
naar behorcn daar in te brengen. Hec is aanmei kelyk, dat
in dit bladsgeraamte zieh kleine ronde belletjes vertonen, die uit
de oxelen van de takjes te voorfchyn komen.
Num. 5. Drie Hajen man een Lnawwrierhom
in htm geraamte.
De bladcn van den Laauwnerboom zyn vry hai-dhuidigj doch
2y laten zieh, als men met verdrag te werk gaat, zeer wel ontvellen.
De kleinfte willen zieh zo ligt niet naakt vertonen als
de grootile. Wat een fierlyk geweeffel ziet men in dit geraarnte?
In elk bladt befpeurt men eene byzondere werking. \Vy
hebben drie foorten onder een Nummer geplaatft, om ae onnaipeurelyke
wonderen des Seheppers in cen zo klein en byna ongeaeht
ding des te becer met nederigheit te befchouwen en te
overdenken.
Num. g. Geraamte man 't gemeen Jasmyn-hlaJt,
daar de tvitte lloernen aan bitten.
"Wy hebben door deze tedere ontleding bevonden, dat die
bladt, ontlecd zvnde, zieh in tween verdeelc, en twee gei-aamtens
uitmaakt. "Wy vertonen dit dubbeld. Wy hebben het zeln
de geraamtens v£
r andere gevonden.
1 peereboom, t
Num. Midden door gefcheiden geraamte man
een Jasmjn-hladt.
! van weerzyden gelyk beadert, of bezenuwt, en
vefekjes begrocit,als of het volkomen was. Elke
Hellt van dit bladt heeft een byzonder voedfcl door het bladftceltje
uit den tak van den boom. Dit is niet min verwonderlyk
dan de voorgaande zyn.
Num. 8. Geraamte man het middeiße hiadt
•van den Okkemotehoom.
Aan een bladfteel van dezen boom zitten gemeenlyk vyf bladen.
De takjes van den bladflam zyn redelyli grof, als mede de
vefelcakjes, die in en uit elkander vloejen. Zy hebben geheel
andere afleiders als de voorgaande bladen. Zy kernen het naall
by die van het Eikenbladt. Het geraamte is van verwe licht
yzerroeft.
Num. 9. 't Bladt man een Poir Sigmar in zyn geraamte.
Dcze fteel-ilamtakjes verfpreiden zieh fierlyk naar boven, met
fyne vcfelachtige äderen. Het geraamte is liclit afchvcrwig.
Nüm. I o. V B/adt wan een Beukehoom m
Dit blade is het on-willigfte
allec n 7.ync vliczige huidt te
verliczcn, die het zeer valt houdt,
zieh cindclyk cvcnwcl