T H E S A U R U S .
T A B U L A TRIGESIMA ET SECUNDA.
N u m . I. Talpa, alba, nojiras.
corpus obUgu. , .rg-Jul..,
tici, lati, gmndes, p,I s orbi arcTt; n? r '"^ierviunt pedes annas
diftindi d>gi:os, mter fe ¿nnexor fñ" ' prxpoftero è corpore porreaif in quicolono,
utuncL iftLc n i t X a d ' L fe 'r'ì:' ""^-bas armatos: h:s J m , mvúo etlm
culos formant, non profundos q u l l F f e S S o f c o r'^"' T'^fi T cundiendo
protendunr, Sonec ad loTum devent nr ^ubi f n t R e c u r r e n t e s ; quos usque eò foexcavan
poteft, m quo delitefcant ^eH^'fin f '' ^ompadum, facile in antrum
dims, & crifpula eft. ' accumulato recondita. Cauda mediocris magnitu-
N u m . 2. Talpa, rubra. Americana.
M q™ TO'! P^^es antici alite.
acutum, & levi curvatura p r L ' ^ L t i r n X s i o H Z g^nt maximum, longum,
ver.admodummin,itus. ^edes poftici m ^ ^ r t S s ^ ^ ^ ^ ^
N u m . 5. Talpa, Virgmìanus, niger, fupinus.
. . . . . . ...I •; Í IWIIP^RR
N u m . 4. Talpa, Sihericus, -verficolor, Aspalax diUus.
batus cauda caret. Antici p o ^ u e t i ^ T S L t ^ u t ÍbV^^^
gaudenti <l"um unguibus fuis terÌam continuò fodiant & eruant. ^
N u m . 5. Talpa, Siberka, fupka.
conlpicua:
TWEE EN DERTIGSTE TAFEREEL.
Num. I. Inlandfihe Mol, m,t-wit, kort, haair.
meteen rp.tfcnftuit, gelyk d. v.rkets
hÍ^ i ® 'Py^ ™ "J™ landman, wiens akfccís zv
doorhimneloopgmvens, !„ de los gckrabbclde en op k "Th o -
pen opgeworpene aarde ondermynen!" Deze loopgnivem "y°„ „^ t
dip'i, „ "" P'""" 'i'""' »"de bros, of losgion-
>g is, om een gat te makcn, daar zy zieh in verbergen ondacea
hoop aarde. Zy hebben een matelyken krulacht |en W
Num. i. R^de Mol uit Weß-Indie.
a f c h ? " " "" Weft-Indií toegezonden. Hy !s licht
, i.bchalven de voorfte poten,d.e ganfch anders zyn.hebbende
11. waar van de buitciifte den grootflen nagcl heeft,
Num. f . ZivartiMoluit
Vìrginie, zyndt
een mametje
De zelve is zwarthaairig, met een fchonen weerfchyn van hoge
paarfe verwc,leggende op den rug,on, van ondercn\ezien to'
^«h de fnuit en de poten het beli
vertonen. Hy « kaal, en wit van huidt, in alle delen verder
i S b T I e h e è r ^ S "vereenkomende, behalven dat de«
Jaatite geheel zwart is, en geen weérfchynende verw heefc.
Num. 4. Mol uit Siberie , met •veìerhande weerfihjnende
mer-mm, Aspalax genoemt.
Inuit, en men kan 'er byna geen h kleìn oofdt, of hais aan beachtcri"
pottn h^n ' ft^»" ^eer klein,
mgclen "" . "er, byna gelyke,
kennen. Van achteren IS hy ogyenhaeegle ernonndo,o tzdotn,d oert fhtaalsa aratn. D bee-
voor- en achter- poten zyn gclyk van Nara. i . Zy dragcn den
Gnekfchen naam van om dat z / d c aarde ge"
dung met hunne nagelen opkrabben en ophalen. ^
Num. J. Wyfje 'van den 'voorgaandenSiherifchen Mol.
Het komt in alles met het mannet je, zo in gedaante, als verwen
orereen: doch is aan te merken, dat het hocfdt en de befc
van dit korthaaing en licht geel zyn. De buik is lichter van
weerfchynende verwen dan de rüg. De neussaten zitten voor in
den fnuit gelyk die der varkens. In den bek hebben zy onder
en boven fcTierpe tanden, gelyk de mulzen. Of zy tepels hebt>
en,omhare)ongcn op te vocden,kan men in gcen twyfel trek-
' ie n .
IIÜ!
-Í ,3