I30 RE R U M NATURALIUM
ftipcrius flavi undjque colorís eft, parvisque quafi icunculis, fcumlatis, ornatum. Capitis, pedumquc,
color itidem flavus cft, fed paulo diludor.
N u m . 7. Tejludo Terrejìris, Amhoinenp.
Ex Amboinà , cum aliis minorum Animalium fpeciebus. Se ha;c Teftudo, liquore ^rat condita, ad
nos pervenir, ejus cognomine tamen haud adjunflo. Pulcherrima interim nobis videtur, dum kvibus
fcutis, dilute fpadiceis, veftita, flaventes aliquot maculas, fingulis impreffas fquamis, exhibet. Capitis,
pedumque, color Ipadiceus iàturatior eft.
N u m . 8. Tejludo, minor, Amhoinenfis.
Eiiisdem fere & piflura:, & forma:, hxc eft cum illa, quam Fig. 5 , fub nomine J«íeti, iamiam repra:-
fentavimus : unde ob exailam adeo fimilitudinem eandem quoque ad fpeciem videcur pertinere.
N u m . 9. Teftido Marina, Americana.
H.XC fpecies per aitatem miram in molem excrefcit, alisque fuis palpitando in maris littora emer^ic, ut
fub arenis incubanda exponat ova fua: horum vero non unum feorfim, fed plura fimul, fucceffive emit
f a , accumulatis ore arenis tefla, quatuor fpatio feptimanarum, calore folis, excluduntur. Quibus eò repofitis
aquas repetit mater, donee nova ovorum congerie, in arenam collocanda, folicitetur; tumque in
littusrurfum enixa novum Sc pro his antrum format : ita tandem, per vices, omnem ovorum fuorum
apparatum incubatui exponit.
T A B U L A OCTUAGESIMA ET PRIMA.
N u m . I. Millepeda nojiras.
quìdem, at nec^uaquam magnitudine, MillepediE noftraces cum exoticis in comparationem ve-
_unt autem Ovipar i ; earumque ovula,- acicuk capicellum Ecquantia, alba, lucida, inftar Margaritarum,
primo Vere incumefcunt magis, & in tellure per folis radios fota animantur.
Forma
niunc. Sunt
Num. z. MiUepeda Surinamenfes, noftratibus quidem majores multo, ac forma haud dilTimiles
funt.
N u m . 3. Millepeda Africana.
Ex oris Guinea miiTas accepimus binas hasce, quarum altera marem, fcemellam altera refupinata, iìftit.
Nec nifi leve inter utramque dacur difcrimen : mari latiores funt articuli, fccmella: vero minores,
& magis conglobati. Illius,qux fupinam partem tegunt,fquamx faturatius ex fufco rubent ; hujus vero
dilutius flavent : idemque & in prona corporis Éicie obtinet. Caput fubtus ex rubicundo refplendet.
Num. 4.
welFde fchildt eeelverwig, met fmie, kleine, fchildige beeld- vergadering van eieren in 't zandt te leggen, waar toe zy een
teniiTcn verfiert Het hoofdt en de poten zyn mede geel $ doch nieuwekuil maken, cn zo vervolgcns tot dat zy alle hunnc eierea
kwyd zyn.
E E N E N T A C H T I G S T E TAFEREEL.
Num. I. Hollandfche Duizendbeen.
Onze inlandfche Düizendbenen komen in geen vergelyking
wat lichter gcvcrwt.
Num. 7. Landschild^adt uit Amhn.
Onder andere foorten van klein gedierte is ons van Ambon ook
dit Schildpadtje gezonden in vlcfichcn met Arak-Liquor. De
toenaatn daar van is daar niet by gemeld. Wy vinden het heel
fraai, met gladde fchilden overdekt, licht bruin-koleurig, met
ecnige gcle plekken over elke Tchobbe gctekent. Het hoofdc en
de potcn zyn wat donkerder bruin gekoleurt.
Num. 8. Klein Amhonfch Schildpadtje.
Het is byna van de zelve tekening en gedaante,als wy reets in
ons voorgaande by fig. 5 hebben aangewezen, onder ¿cn naam
van Juheti, daar het zeer wel naar gelykt, cn daar mede van ccn
foort fchynt tc zyn.
Num. 5). mß-Ivdifch ZeeSchildpadtje.
Dcze foorten worden door den tydt ongemeen groot. Zy
zwcmmen, en zwabbelen met hunnc vlerken aan ftrandt, om
hunne eicrc.n in 't zandt tot uitbroejing te leggen, die zy niet
ecntcffcns, maar verfchcide te gelyk achtercen, by malkandcr
leggen, cn daar met hun bek zandt over heen dekken, waar op
zy door de znnne in vier weken tyds worden uitgebroeic. Dan
kruipcn zy weder te water, tot dat zy gedrongen worden een
met die van andere geweften, wat aangaat de groottc, maar wel
in gedaantej wy menen de lange foorten,gelyk wy in dcze plaac
verteelden. Daar zyn nog andere foorten, kortcr cn dikker,
die men Pijfebtdden^ en OOK Duizcndberttn noemt, die veel in de
medicynen worden gcbruikt. Dit ilag is ovcral genoeg bekcnd,
cn onnodig te verbeelden.
Num. z. De Surinaamfchc Düizendbenen of poten zyn veel
groter dan de inlandfche, maar in gcdaante komen zy te zamen
overeen.
Num. 3. Afrikaanfche Vuiztndheen.
Deze zyn ons van de Guineefchc kuftcn gezonden. Het ccn
is het mannctje, en het ander, dat op den rüg legt, het wyfjc.
Daar onder is gecn groot ondcrfcheidt, behalven allccn dat hrt
mannetje breder van Icdcn is dan hec wy^c, die kleiner en ronder
zyn: ook is 't mannetje bruiner rood gekoleurt over de bovcnlyffche
fchobben, zyndc de fchohben van het wyQe lichtcr
geel, gelyk ook van onderen. Hec hoofdt is van ondcrcn glanzic
rood.
Num. 4.