R E R U M NATURALIUM
usque fincm ercitus riget peden,ai l i i r è flavus. Ga/eores autem vocatur^quia per domos &: t e d a oedium,
u d Fcles, divagatur: ncque camen uIU noccci fed Arañéis Muribusquc pro vi£lu fuo inhiat.
N u m . Lacerti, Ceilonka, lemnifcata, Çf peûimta, cerulea, Kolotes, d'
Askalabotes Gneis distas aliis Ophiomachus feu Pugnatrix cgerulea.
Snpra dilucè cxruleus regnat color, txniis albis intcrllinaus. A capite ad caudam usque è dorfo eminet
peden albicans, latiufculus, ad caudx initium polbca inter femora delinens, ortum vero ducens ex
alio pedine transverfali, caput, ad r idum fere oris usque, coronante. Capitis iuperiora, crura 5: pedes,
f q u a m u l x tenues, dilute cairulefcentes, invcftiunt.
N u m . 3. Salamandra J LacerU amulan Americana, cauda crajfa, nodofa.
C a p i t e ÒC pedibus Lacertam referr. Corporis grolTi fuperficies fuperior omnis fufco-cinereis tegicur
fquamis uniformibus, quarum fingulas, tarn in capite, quam cauda & pedibus, coCiula fufca diftinguit.
O r i s ridus ex aavo fimbriatus eft. Similis & fimbria auriculas íuccingit, aculeatis deíuper pilis obfitas.
T u b e r , quo cauda terminatur, coloris eft iàturatè fpadicei, & è compadis quail pilis conflatum. Ex
oris Americanis, rariffimc t amc n , hxc transfertur fpecies, craffaquc Salamandrarum lingua polletj unde
Lacertas inter Salamandras ambigit.
N u m . 4. Laccrfus Ophiomachus, pBinatus, Çf aculeatus,- fiecies Draconis,
Brafdienfis.
C a p u t breve, craflum, Îâturatè fpadiceum, late divergentibus maxillis tumidum, crifta gaudet transverfmi
pofi tâ, crifpatâ. Supra cervicem, dor fum, & caudam, longx eminent pinnx aculeata:, Serpent
u m dentibus quafi fimiles, qua: caudam tenuem & longiífimam, íupra infraque, ferratim, veluti totid
em aculei, muniunt. Similes vero fie ventrem totum, & femora, pedesque, obfident. Squamx fup
r a ruf ful i , fubtus fufco flavx, ad latera vero & in cauda Draconinâ, femoribusque & pedibus, diliitius
tìavar funt. Ophiomachus autem appellatur, quum grandioribus etiam Serpentibus iefe opponere aud
e a t , aculeacis fuis fpinis confiius.
N u m . 5. Clematis Americana, flore J asmini ceruleo. Tiri foliis.
Planta h x c , fub nomine Ckmatidis majoris Surinamo nobis miíTa, videtur effe Bigmnìa, Americana, foliis
l o n g i o r i b u s , binis conjuffitis ; cornicul i s gemellis, deor fum recurvatis, ad foliorum alas appofitis. Ungues
fere avium reprxfentantlixc cornicula, quibus vegetabile hoc fefe ahis adfigit.
N u m . 6. Ckmatidis y Americana, alia fpecies, trifolia, foliis longioribus.
Gracilibus hxc cauliculis aíTurgcns circum arbores fefe contorquet, longa & angufta emictens folia, è
íingulis pediculis fere Ecrna, conjugaca. De uíu ejus nihil mihi refcriptum eft.
T A B U L A
met je. Hec wordt Galeotes genaamt, om dat het ovcral in dc
huizen en op dc dakcn klimc, gelyk de karten. Zy doen gcen
kwoad, maar zoeken fpinnen en muizen tot hun voedfcl.
N u m . 1. Ceilonfche Uagedis , ' iblaauwKeni phaant
j e , of S l a n g e n - v e c h t c r , en i;an de Grieken Kolotes
en Akalabotes genaamt,
• 7JY is van boven licht blaauw, met wit gcbandeert, van 't
hooidt tot den ftaart, en over den rug wit en lang gckarat. By
de achterfte poten aan den ftaart fcheiden de kämmen. Op 'c
hoofdt, by de kakebenen, ftaan de kämmen dwars. Over 'iÌJOvenhoofdt,
de benen en poten is zy klein gefchubt, en licht
blaauw-verwig -, over 't bovenlyf groot en puntig gefchubt.
N u m . 3. Salamander, met een dikhn, knopigen,
ßaart, geìykende met 't hoofdt en de poten naar
een Hagedis.
Over het gehele, dikke, bovenlyf is h;^ evengelyk donker
afchverwig gefchubt, met een bruin ribbetje over ieder fchubbctje,
zo wel over't hoofdt, als den ftaart cn de bcncn. De
bek is gcel gefoomt, als mede de ooren, die met ftckelige haairtjcs
omzet zyn. De knoop aan 't uitcinde van den ftaart is donker
bruin, en als met haair digt in een gewerkt. Zy komen,
doch zeer felden, van de Spaanfche Weft-Indifche kuften, en
hebben een dikke tong, gelyk de Salamanders : daarora worden
zy voor cen byilag gehouden.
N u m . 4. Braziliaanfche gedoornde en draakackige
Hagedis, of Slangin-'vechter.
Zy heeft een kort, dik, en donker bruin hoofdtj bredc, afwykende,
kakebenen, met een dwars gekrielden kam boven 'i
hoofdt. Over den nek, rüg, en ftaart zyn lange en ftekelige
Vinnen, als tanden van ilangen, die den lang gekrielden en dünnen
ftaart zo wel van ondercn als van boven zaagswyze, ofals
fedoornc bezetten, gelyk zy ook 'c ganfche onderlyf, dc fchenels
en benen doen. Dc fchubben zyn rosachtig van boven, en
van onderen donker gcel} aan de zyd^en wat lichter geel, als mede
aan den draakachtigen ftaart, de benen en voeten. Dit foorc
wordt Slangen-vechter genaamt, om dat zy zieh cegen grote llanfen
kunnen verweeren, die haar niet durven aandoen wegens
are ftekelige doornen.
N u m . 5. Ranhge^as uit Weß-Indi'e, met een hloem
als Jasmyn, en hîaden aïs njan een Peerehoom.
Deze plant is ons van Surinarae toegezonden, onder den naam
vzTi groot Maagdenkruiät, o^Vinkoorde, wiens blaauwe bloemtjes
naar de Jasmyn gelyken,cn de bladen naar die van den Peereboom.
Zy wordt ook ßigaonia jImericana genocmt, en heeft boven elke
fciieut aan de bladftelcn, die om den ander met ccn cn twee tegeii
elkander over zittcn, kromme haken, die naar ccn vogelklaauw
gelyken, om zieh daar mede vaft tc houden'.
N u m . 6. Ander foort ^an Weß-lndifche Vinhorde,
inet lange bladen.
Het heeft zeerdunnc ranken, daar het zieh mede rondom de
bomen flingert. De bladen zyn lang cn fma!, en zittcn gcmccnlyk
drie aan drie aan een bladiieclcie tegen elkander over. Van
wa: nut het is, cn tot welk cen gcbruUc het zelvc ftrekc, is ons
nie: gefchrcvcn. ' VI E R