T H E S AURUS.
Num.
Num.
Num.
Num.
Num.
Num.
Num.
Lit. A. Placenta hie ccrnitur craflii, glutinoià, a capite fubtus latente cxtruià.
B. Dorfum Animalculi incurvatum.
C . Tefta ovi exterior, cruflofa. •
D . Membrana: medi®, crafli, reflcxa:, interior fuperficies, tenuibus fibris & vafculis
ianguineis perreptata.
E. Membrana interior, tenuibus paritcr vafculis Cinguineis inilruila, fub fpiiTo liquore
Animalculum continens, uti in aliis quadrupedibus obtinet, abdomini pulii
ope funiculi umbilicalis adharrens.
Lit. A. Pullus fere totus exclufus, excepta cauda, & vitello, qux interiori membranx adhuc
adnexa funt.
Graffa ilia placenta e f t , cjuir capiti inipofita erat, nunc pede portico deorfum prcffa.
Crocodili pullus fosmininus, vitellum integrum ventri inclufum gerens.
Veneris expanfio, vitellum includens.
Vitellus ipfe, c quo nutrimentum pullus trallit, donee emai idus ille & contractus fit.
Reliquia: interioris ovi tunica:.
Ventris hiatus.
Funis umbilicalis, ovi cavo adhuc annexus.
Bini funiculi, abrupti, qui vitello ovi adnati erant.
Crocodilus ovi , tefl:.i quidem, nondum vero vitello, liberatus.
V i t e l l u s , ramificationibus vaforum fanguineorum ornatus.
Funiculi membranacei, aperto in abdomine diffeminati.
B.
Lit. A.
B.
C .
D .
Lit. A.
B.
C .
Lit. A.
B.
C .
Crocodilum exhibet, reliquiis omnibus exculiis nitidum.
Lit. A. Crocodilus fcemininus, cujus nondum integre concretum eft abdomen;
B. Funiculus umbilicalis tamdiu propendens, donee ventej: penitus coiverit.
Crocodilus omnibus numeris abfolutus, iamdum adolefcens.
T A B U L A CENTESIMA ET (Ì.U I N T A.
Num. I. Lacertii • Ceilonica, major3 mas, Ceilàtor diäus,
Nec Hominem timet Animal hoc, nec viciffim illi metum incutit j fiquidem maligna carcat indole.
A latere id repra;ièntamus conipiciendum, uc TeiHcali vifui pateant, raro alioqui in Lacertaram genere o
excus,fcd plerumque intus in abdomine^ fitij prout in multis cciam ferpentibus obtinet, quarum ali^ extrinfecus
tefticulos gerunt, alix intus latentes; id, quod ante per varias icones demonitravimus. Ulis
igitur hac dote convenit ifte Lacercus. Spinofi autem funt ejus teiliculi exterius, & propè anum è peculiari
quilibec aponeurofi dependent. Dorfum Lacerti, concinne piitum, ex faturatè fpadiceo & albo variegatur.
Venter ex ruiFo luteus oblongas, miiiutasque, fquamulas fuas, tseniolarum inilar ordinatas, variegati
one
Num. f. Let. A. Hier zieh de dikke lymigc koek.
die door 'thoofdt naar buitenwordt gedrukt,
daar 'thoofdt nog onder fchuilt.
B. De gebogen rug van het diertje.
C. De korlbge buirenfchii van 'tei.
D. De binnenlle zyde omgei]agen,van de dikke
middelhuidt, die met tyne lieberties,
ofbiocdadertjes begrocit is.
E. Het binnenfle viies is ook vol met kleine
vefelachtige bloedvaacies doorgroeit,
daar lict diertje in legt, en met dik
vochc gevult is in het moertje, gelyk
by andere viervoecigedieren. Dit vhes
is in den buik valtgehccht aan de navel
llreng.
Num. 6. Let. A. Krokodilletie, dat byna gehecl uit het ei
is gekropcn, behalven de ft;iart, en de
doojcr, die nog aan 't biiinenvlies vali
gcli'echt zyn.
B Is de dikke koek,die bovcn 't hoofdc hccft
gezcten, en door de achterile poot nederwaarts
wordt gedrukt.
Num. 7. Let. A. Wyfjes-Krokodil-diertje, Wiens doojer ge-
Iiecl in den buik is begrocit.
B. Het uitCpanfel van den buik, dat over Je
doojcr hcen is gegrocit.
C. De doojer zelf, daar het diertje zyn vocdfcl
uit trekt,cot dat het geheel verteert
en ingekrompen is.
D. Dit is ecn overblyfTel van 't binnenfte vlies
Num. 8. Let. A Verbeeldt de opening van den buik.
B. Hcc vlics, of de navslltreng, die nog binnenwaarts
aan 'i ci vail gehecht: zit.
C. Twee ftrengetjes, die aan de ei-doojer vaft
hebben geweell, en afecicheurt zyn.
Num. p. Let. A. Hier vertoonc zieh het Krokodillecje wel
van zyn ei-dop ontlaft, maar nog niet
van de doojer.
B Vertoont de doojer, met blaedige takkigc
adertjes begroeit.
C. De vliezige ftrengen, die nog in den open
buik zyn verlpreid.
Num. 10. Dit is een Kaiman, ten eenem.ial van al zyn nablyffel
bevryd.
Num. II. Let. A. Dit is een vrouwtjes-KrokodiI,wier buik
noe niet geheel geiloten is.
B. Navelilrcngetjejdat zo lange hangen blyfr,
tot dat líe buik ten eenemaalgefiocenis.
Num. iz. Dit vertoont een volkomen Krokodil, die rects aaa
't groejen is.
H O N D E R O EN VYFDE TAFEREEL.
Num. I. Grote Ceümfche Hagedis, Luiaardc
genaamt.
Dicdierisvoordemenfchen niet bevrecil,gclyk zy van hunncn
kant de zelve ook niet vrezen, om dat zy hen gCcn kwaad doen.
\Vy hebben het op de zyde vertoont, om zync teeldelen te doen
zien, die men zecr felden uitwendig onder het geflacht der Hagediflenvindc,
alzo de zelve hunnc cceldelen gemeenlyk binnen
in 't lyfhebben, eelyk ook vele flangen, welker teeldelen ten
dele binnen, ten dele buiten zictcn, als wy in verfcheide uirgebeelde
hebben gezicn, daar deze Hagedis nipde overeenkomt.
Van buiren zyn zy geheel doornachcig, cn hangen elk aan cen
byzonder peesje uit of by de opening, d:iar zy hare vuiligheit
uit lozen. Boven over het lyf is zy fierlyk getekent, donker
T t bruin