1 5 4
R E R U M N A T U R A L I U M
Num. 2. Lacerta, Ameira diña, ex NWÀ Hifpanik, /¡radícea, líneis
nigricantihus ornata, cauda bifida.
Percgrinam hancce fpeciem Curiofus qui J am ex Nova Hifpania, inter alia rariora Animantia, hue allacam,
mufeo noftro infcruit. Supinum ejus corpus minutx onlant tpamula; , dilute fpadicea;, quas lati
linea:, iaturatè fufca:, bina: fupra dorfum, & bin® alii juxta ventris latera uscjue in cauda: partem
crafficrem protenfi;, diftinguunt. Cauda raro tarn profundé bifida, ac hie, ccrnitur. Spina doili acutifliraa
eft, & parvis afpera denticulis, ad cauda: uscjue divaricationem extantibus, ibi vero disparcntibus.
C a p u t , elegantibus fupra nates fquamis veftitum, trontem oftendit, diluta iiiper bafi ex nigro guttat
a n i , fquamis orbam. Cervici, faturatè fpadicex, tres infident macula: transverfa:, albicantes, nigris etiam
p u n á i s adfperfa:. Lingua brevis & cralla eft, qualis praígreíTa:. Oculi grandes, lucidi, funt. Struma
nulla ; fed laxior circa jugulum cutis eft. Os intus plenum denticulis, cxtus (quamulis fimbriatur.
Auricula: infignes, plana:. Omnis corporis fàcies fuperior punflis nigris notatur. Femorum, pedumque,
fquama: minulcula: fünt. Vid. J. Raji Synopf. Anim. f. isi.
Num. 5. Lacerta, Brafilimp, Taraguico Aycuraba diSia.
Oblongo eft capite & corpore, caud.i longiore: color dilute fufcus, quafi Hepaticus, minutas ejus
fquamula?, quadiatas, obducit. Totum vero per corpus, ne pedibus quidem & femoribus exceptis,
eminentes disperguntur macul i , albicantes, margaritarum a:muls, & inftat quafi Rofülarum raccmatim
coacervata-: cceteriim & punflis omnia nigricantibus obfita funt; prxcipuè verb annulata cauda, qua:
tanquam per feftiories variegatur. Caput acuminatum eft, 8c riftus, fupra infraque dentibus plenus,
linguam continet bifurcatam. Homini non infetta aliis fefe infcftis, qua: alfequi poteft, fuftcntat.
T A B U L A N O N A G E S IMA ET NONA.
N u m . I. Lacerta Tejuguacu, Americana, maxima, Sauvegarde
diSa, marmorei colorís, amphibia.
H x c Lacertarnm fpecics Sc in Orientahbus, & in Occidentalibus Indiis reperitur. I{lha:c ex Occidente
eft: cui íimitmD. Merim in Bifloria Surtrtamenfmm InfeSorm jig. fi 3 repra:fentat, adnotans, quod
Animalia ha:cce Surinami in faltibus commorentur , ovis avium inhiantia. Multò tamen major eft,
cujus heic icona damns, & plure colorum varietate exornata, quàm illa. D. Fr. Valmyn eam, uti plurimas
alias, inter aquatica? Lacertas tefert ; quod ideò concedi poteft, quia amfhihia ell:, in aquis & tellure
vivens. Tab. L X X X , i n qua hujusmodi Lacertarum aliam exhibuimus fpeciem, fimul & diximus,
quamnam ob rationem nomine Sàwvegarde donata: fint.
Piñura hujus elegantiflima eft. Frontem fcutata quafi infignia pulcherrimè muniunt, albis diftinfta
linris, qn® à parte oris antic.i, & fupra grandes oculos, fcintiUantes, rubrisque annulis circulatos, tumquc
Nuiti. 1. wyi-InJifche Hagedis, gemami Ameira,
met donhr htuine nikkhrn geftert, en een gegafeldm
Jlaart.
Dit vremde foor: van Hagedis is ons door cen Liefhebbcr,Hevens
meer andere feldzame dieren, uit Nicuw-Spanje medcgebragt,
en ter handt geltck ter vermeerdering van ons Kabincr.
Zy is fierlyk getekent Over liet bovenlyf met kleine fchubberjes,
licht bruin ganfchelyk oververwf, met donker bruine, brede,
linien, twee ovcr den rüg, en twee längs den buik, tot over de
dikre van den lang gegaffelden Itaart, dien men felden zo lang
gefpleten ziet. Het bovenfte deel van den rüg is zeer fcherp en
klein getand tot aan den dubbelden ftaart, daar de tandrjes zieh
verliezen. Her hoofdt is raede fraai voor op den ncus gefchubt,
cn op 'cvoorhoofdt gefpikkelt met zwart op een lichten grondt,
daar geen fchubbetjes op te vinden zyn. Op den nek zitten drie
Witte dwarsplckken , die mede zwart gellippelr zyn over een
donker bruincn grondt. Deze heeft een körte, dikke, tong,
gelyk de voorgaande, en grote, heldcre, oogen, geen krop,
maar een ruime huidt onder om de keel. De bek is vol tandtjes,
en met fchirbbetjes omfoomt. De ooren ^ n groot en plat. Het
ganfche bovenlyf is zwart gefpikkelt. De ichinkels en benen zyn klein gefchubt. Zie JoA. Rajus Sympf, Animal. p. löö.
Num. 3. Hagedis mt Eraxil, genaamt Taraguic
o Aycuraba.
Deze Hagcdis is langwerpig van hoofdt en lyf, met een langen
Haart,licht bniin,of leverachtig gckoleurt ovcr harc kleine,
Vierkante, fchubbetjes, en witte verhevene plekici, als pareltjes,
die koppclswyze, als roosjcs, over het geliele lyf gcfl.utft
zyn, als mede over de fchinkels en benen. Vcrder is zy met
zwarte Hippels overzaait, gelyk ook de lang-geringde lhart,die
als Verdeelt gemarmert is. Het hoofdt loopt puntig toe, en de
bek zit bovcn cn onder vol met tanden, nevens een gcgaffelde
tong. Zy aazen op al het andere ongediertc,dat zy machtigkunnen
worden, en doen geen menfch eenig kwaad.
N E G E N EN NEGENTIGSTE TAFEREEL.
Num. I. Zeer grote, gemarmerJej Tejuguacu-
Hagedis, genaamt Sauvegarde, uit IVeß-lndie',
•zo nuel in 't nuater, als op 't landt leidende.
Dit foort van HagedliTcn wordc 20 wcl in Ooft- als in Wcil-
Indië gevonden. Deze is, alsgezegcis, uit Wcft-Indic. Ecne
diergelykc vertoont JufFrouw Mtrian in Iure Hifitirie der Surinaamjcbe
Infekten, fig. 69, alwaar zy aanmerkt, dac deze dieren
zieh in Suriname in de boflclien onthouden, en ten roof op de
eieren der vogelen gaan. Die wy hier vcvtonenj is vecl groter
in gedaante, en men vindt 'er meer verandering van verwcn op
dan op de hare. De Hr. Fr. VaUntyn ftek de zelve, gelyk vcrfchcide
andere, onder de water-Hagcdiircn,diit in beide opzichccn
•waar isj wanc het is een yimpbibium, dac zo wcl in 't watei- als
op 'c landt kan leven. Wanrom het den naam van Sauvegarde
draagt, hcbben wy in het LXXX Tafereel aangewezen, alwaar
ccn ander foort van dit geilachc van HagcdiiTen is afgcbeeld.
Deze is uitnemend fchoon getekent. Het voorhoofdc is als
met een wapenfchildt fierlyk beklced met wicte linien, die voor
van den bek over de grote, glinfterende, rood geringde, oogen,
en längs het bovenfte kakcbeen, tot achter de oorcn, die rood