
1.)
i
ïï
T H E s A U R<,U s. I (S
nacei inter pedum ííiorum digicos, licet tarnen & in aquis vivere hi queanc. Plurima de Crocodilis '
fígmenta narrantûr, c|uoe hujus loci non funt.
Num. 2. Alterum liocce ovum prominens Crocodiîi roftrum monftrat, capite interim ejus nonniiî
pro parte dimidiâ inde excluÎô. ©
N u m . 5. Ovum aliud-Crocodili ^ pullo foetum.
Hoc tertio in ovo caput cpllumque pulii exclufa cernuntur, relitjuâ corporis parte adhuc profundé recondita.
Giutinofa, fpiíTa, materies, lutea, transparcns , in ovo deprehcnditur , qua; caput, cucuUi
inflar, contegit & deprimit: poUicem lata eft ifta galea, in medio crallior, quam in ambitu, &c ovi
interioribus adligatur. Forte gluten iftud pars eft feminis virilis, prout in omnibus ovis Animalium fcecundatis
conÌpicitur, quar ibi condeniàta huic nunc ufui inÌervit, ad caput icilicet dcprimcndum, & in
eo, quem Natura ipii hìc dedit, flexu detinendum, ne id ob Animaíis longitudinem maturius teftam
perterebraret.
N u m . 4* Quartum Crocodili oijum, cum pullo,
Hîc ípina dorfi incurvati acuminata teftam ovi diffringens Crocodilo exitum fternitj figno, non Temper
caput prsrcedere, uti in puliis Anferum, Gallinarum, & avium aliarum, obtinet, qui roftris fuis,
parte quippe ipforum duriííimá, tunicam internam & teftam ovi rumpunt, & efFringunt, matre interim
extriníecus plerumque fuam quoque operam conferente ad ovi corticem leniter diífolvendum, ut contenti
pulii erumpere queant. Contrarium hic in puliis Crocodilorum deprehenditur, qui ovi teftam & membranas
quandoque dorfo fuo^ quandoque roftro, perterebrant. Tamdiu hi in ovo permanent, donee vitelli
ope ad juftum incrementi terminum pervenerint, proprio deinceps corpori curando apti : ncque exitum
moliuntur prius, quam de alimento neceiTario fibi profpicere queant. En rem admiratione dignilÌìmam,!
Pullis bisce, aliena ope deftitutis. Deus provider, uc vivi conièrventur. °
Num, 5. Quintum Crocodili ovum oftendit a latere dorfum pulii incurvatum, caputque deorfum
foedans, glutinofa Òc craifâ fuá placenta extuberans. Partem binorum tegminum exteriorum a latere di-
Icidimus, ut Animalculi fuis adhuc in membranis reconditi forma pateret. Tcnax & lenta pinguicudo,
axungiiE flavic fimilis, fub involucro membranaceo, totum ejus corpus obcegic. Ipfum vero involucrum
extus & intus vafculis lànguineis, varie ramificatis, perreptatur. Gaudet & fuá vitellus tunica, vafculis
ßnguineis inftruótà.
Num. 6. Crocodilus hicce fere totus iam ex ovo prodiit, caudam fi exceperis,& vitellum, qui funiculo
umbilicaU adhirefcit eousque, donec fenfim emun£tus & pene confumtus fic.
Num. 7. ^En aliumhicCrocodili pullum fcemininum,cujus in abdomine vitellus fere totus conclufus
ha:ret,^excepta parce quadam funicuh membranacei fuperftite, quce inde propendens tandem, abdomine
pcrfeaè claufo, decidir. Notabile admodum eft, quod fcemellLc Crocodilorum vitellos fuos intra abdomen
confumant, uti Gallinarum aliarum Avium pulii; mafcuh contra vitellos extra abdomen péndulos
gérant, fenfim exfugendos, donec, quodfupereft, arefadum décidât.
Num. 8.
Krokodillen of Kaimans 00k in 't •water leven en hct zelvc
yerdragen. Daar worden vele fäbeiachtige dingen van de Krokodillen
vertek, daar wy ons niet mede zullen bemoejen.
Num. i. Zic hier een twede ci, waar in de bck van 'c jonge
Krokodilletje voor den dag komt, en 't hoofdt nog uiet mcer
dan op de helft uit het ci is doorgebroken.
Num. 3. Ander ei njan ecn Krokodil^ met des
zelfs 'vrucht.
"! het hoofdt en den hals v 1 't diertje
In dit.derde ei ziet m(
doorgebroken y en verdcr
beflocen. Boven des zelfs hoofdt
ftof, in de gedaante van ecn muts, gcel en doorfchyt
't hoofdt ncderwaarts tc drukken. Het is wel een duim breed,
in 't midden dikker dan aan de kanten, en van binnen aan 't ei
vaft gehechc. Het is denkelyk, dat het 't zaadt van 't mannely-
Ice is, gclyk men in alle de eieren van dieren, die bezwangert
zyn, vindt, dat daar geftremt is. en tot deze uitwerkinge dient
cm het hoofdt nederwiiarts te drukken, dat het in de bochc,
daar de Natuur het in gefchikt hecft, blyft: anders zou hct te
vroc|; uit zyn ci-fchil voor den dag komen, door de lengtc van
t zyn gehele lyf nog in het ei vaft
V «»n dikke Ivmisc
Num. 4. Nog een Krohodils-ei met zyn wucht.
In dit Vierde ei ziet men de kromte van den rug van 't Kro«
kodil-diertje de ci-fchil brekcn op zyn puntig eindej niet dat Iiet
hoofdt akoos eerll: voor den dag komt, gelyk by de kuikcns van
pnzeii, hocnderen, ofvogelen, die met hunne bckjes, dat hun
hardlle deci is,de binnenhuidt cn fchil doen barften en open brekcn,
zo dat daai'ccneopcning komt j daar de broeimocdea-gcmccn-
Ivk toe helpt, om de fchil van 't ei zachtjens los te maken, dat
de jonge diertjes daar uit kunnen komen. Men ziet hier hct tef
endeel van 't Krokodil-diertje, dat zorawylen de ci-fchil en
uidt met zyn rug breekt, en zomwylen met den bck : want hec
moetzo lange in'tei blyven,toc dat het zyn volkomcngroeiheefc
getrokkcD uit de doojer van 't ei, en in Ihat is zieh zelf te helpen.
Het zoekt zieh ook niet eerder uit den dop van 't ei te
redden,voor dat het zyn eigen voedfel door den bck kan vinden.
Dit IS lets feldzaams m de Naniur: want alzo deze jonge dieren
geen hulp hebben, is 'er door den Schepper voor gezorg: hen in
't leven ce bewaren.
Num. J-. Het vyfde,Xrokodils-ei vertoont hct jong met den
gebogen rug op zy van 't ei, en 't hoofdt nede^^vaarrs, met z^i
dikken, lymigen , koek uitpuilen. Wy hebben een gedeeltc
van de twee buitenfte fchillcn aaa de zyde open gcfnedcn, om
de gedaante van 't diertje in zyne vliezen te zien leggen. Hct is
onder het vlies, over 't lyf, met ecn dikke lymige vettigheit, als
geel fmccr, bedekt. Van buiten en van binnen is de vliezige
liuidtnictblocdigevefeltjes, ofadertjes, takswyze begrocir; de
doojer is mede met een vlies overgroeit, cn mec blocdige ader«
tjes bewalTen.
Num. 6. Dit Krokodilletje is byna geheel uit het ei gekropen,
, I» Lfj-Íia ¿jv.ui.l.1 uit HCL Cl ycüiooojer,
bchalven de ftaart en de dooje
die nog aan de nageboorte
ofnavelllrcng hangen blyft, t
it dat de doojer kleiner wordt, of
byna verteert is.
Num. 7. Wy vertonen hier een ander jong Krokodilletje-,
van 't vrouwelyke gelìiicht, wiens doojertje byna geheel in zyn
buik bellotcn is, behalven dat daar nog een overbiyHel van de
vliezige ftreng uit hangt, dat met den tydt, als de buik zieh
iluit, mede atvalt. Hct is aanmerkelyk, dat de doojcrtjes der
vrouwtjes-Krokodillen in den bulk vergroejcn, gelyk de "jongen
van hoenderen, of vogclcn, en dat in 't regendeel de doojerrjes
dcrmannetjcs-KrokodillenbLiitendenbuikblyvenhangen,tot da:
die geheel verteert zyn, en dat ovcrblyflel dan droog zynde
afvak.
Ss Î Num.'8,