I!mi
R E R U M NATURALIUM
N u m . 4 & 5. ChamJeontes, ptilli, Jmhoinenfes, mas ^ fcemina.
Num. 4. Mafculum, Num. 5 fccmelbm cxprimit. Colore autem_, habiui cum majore fub
Num. i. coiivcniunt.
N u m . 6. Sceleton Cham/eleontis,
T A B U L A OCTUAGESIMA ET TERTIA.
N u m . I. Lacertm, orhkulms, fpno[us, pve'Xz^'X^'^^^^ ex No^a Hifpama.
Orbiculares hi Lacerti in nova prxfertim Hifpania commorantur, rariilimique funt &: valdè fmgulares:
totum enim corpus, caput, pedes, Sc cauda, albicantibus fpinis, pungentibus inftar acuum, horrent.
Squamis etiam concintiis velliuntur, variisque coloribus, ud albo, nigrofuÌGO, fubrufFo, grifco,
cinereo, helvo, variegantur. Pedes, horumque digiti, acutilllmis armati unguibus, nigris & incurvis,
puichre quoque fquamati fune ad extremum usque apicem , marmoris inftar variegati. Caput curtum
eft &: durum, crigonum, Chamxleontum capiti fere iìmile, ab antica parte obtufum. A radice nafi , fupra
oculos, pra:grandes Se admodum lucidos, per frontem porrigitur extuberans quafi fcucum, inde ad
cervicem usque extenium, fic cum dorfo coiens. Vid. Hernandes Lih. IX, c. 16.
N u m . 2. LacertuSi orbicularis, prior, in dorfum reclinatus.
Sic prona corporis pars confpeitui patet. Omnia heic fquamuUs unifotmiter veftita, & Rhomboideis
hneis ordine piòta lunt. Squamulas pigmentum fubluteum variegac. Pedes & digiti fubtus quoque fquamis
obducti iunt ; idemque in cauda locum habet, (qua: infra annulata eft.
Num. 3. Serpens, Gmneenßs, rarißma, ßifra fufci, infra albi coloris,
Millio diäa.
Squama ejus íupernce, ex fufco rubrx, longiufculx, per totam corporis partem fuperiorem, latis , albisque
diftinguuntur annulis, ad ultimum usque cauda: apicem j fquamarumque rurius albitudo dilata rubedine
marmoris in modum variegatur. Venter fere totus albicar, pauco rubore intermifto. Caput prolixum
eft, riítusque amplus, albo limbo fìmbriatus. Oculi lucent. Frontem infignes fquamx tegunc,
albumque collare cingit collum. Afiricanis MtìHo appellatur.
N u m . 4. Chamáco^ex Africa,cobre nigricante, at pectine albo fupra dorfum decoratus.
Ex oris Barbaria: translatus inter máximos eft, qui haítenus cogniti ftint. Lingua exièrta inveríám
refert linguam bubulam, fupra plana Sc acuta, fubtus craifa, longeque retro in fauces protendi, captando
Num. 4 en 5. Twee jo^ge Kameleons njon Amhon,
em immetje en een nvyße.
Num. 4 vertoont het mannetje, en Nam. f het 'wy^e. Zy
komcn in vcrwen en gcdaante met de grote, Num. i , overeen.
Num. 6. Geraamte 'van een Kameleon.
D R I E EN TACHTIGSTE TAFEREEL.
Num. I. Rond-gebuikte Hagedis J of Ta^iy^xin,
uit Nieunjj-SpanJe.
Dcze rond-gebuikteHíigcdiíTen ontlioudenzich het meeft in de
Spaanlchc Wcft-Indicn. !¿y zyn zccr raar cn vremd, met witte,
puncigc, doornen, als naaldcn, over het gcheic Wfals bezct, gelyk
00k over 'thoofdt,debcnen,cn den Itaarr. "¿y zyn ook fraai
geichobt, cn met verfcheide vcrwcn,als wit, donker bruin,rosachtig,
gnnuw, afchvcrwig, cn vaal, ovcrm.u'mcrt. De poten
en klaauwen zyn ten vollen uit fierlyk gefchobt en gemarmert,
met heel puntigc, zwane, krommc, nagels aan de
klaauwtjcs. Hot hoofJt is kort en hard , driekantig, ccnigzins
met het honfdtderKameleons ovcrecnkomende,van vorcnftofnp.
Over't voorhooFdr, lot voor aan den neus, hebben zy als een
verhevcn fchikit, dat boven deoogen, die greet en beider zyn,
tot aan den nek 5 oF hals, mcc den rug is vereenigt. Zie Hcrnandes^
IX B. 16 Kap.
Num. z. De zehe Hagedis y op haar rüg gebeerty
am "van anderen hefchourwt te kunnen worden.
Zy is overal op een eenparige wyze met fchobbeijes bedekt,
en met leintjes ordentelyk geficrt. De fchebbetjes zyn met een
gcelachtige vcrwe als overmarmert. De poten en klaauwen zvn
mede van onderen met fchobben bezet, gelyk ook de ftaart, die
van onderen beringt is.
Num. 3. Zeer rare Guineefche ßang, hruin rood
wan bouen, en 'wit njan onderen, genaamt Millio.
Zy is over bare langwerpige fchobben met witte, brede, ringen
Over het ganfche bovenlyf, tot aan het uiteinde van den
ilaart, raet licht rood over de witte fchobben als gemarmcrt.
De buik is byna gehcel wie, met rood vermengt. Het hooidt
is lang, met eenbreden bek, die met een witten foom is omgeboort.
Zy hecft holdere oogcn,met groce fchobben op 't voorhoofdt,
en een witten halsbandc. De Afrikanen gevcn haar den
naam van MiUio.
Num. 4. Afrikaanfche KameJeon, ^van een z/vjart"
achtige 'vernxie, en nierßerd o-ver den kop mét een
mùitten kam.
Zy is van de kuilen van Barbarye, van het grootile foort, dal
'er bckcnd is. Zy hecft een uitftckendc tong, die naar een verteerde
olTcntong gelykt, zyndc v-m boven plat en fcherp, van
onderen dik cn lang in de kccl, ai dienende oin haar aas, als
miercn,