TAB. LXXXVni.
T H E S A U R U S .
N u m . 3. Serpens, Ibiracoa, Brafilienßs, fmgularis; mas.
Mafcuius hic prsccdcntis, per totam corporis fupernam partem ; dilute cinereus, tarniis ornamentisque
nigricantibus, quafi pertufis, condecoratur. Verticem capitis pulcherrima: tegunt aibicantcs fquama:,
fmnftulis nigris interftindla;. Trina: hx, Num. i , z &: ; exliibita;. Serpentes, parvis fuigulx- denticuiSj
nollrarum ad inftar indigenarum, pollent.
N u m . 4 & 5. LacerU, eximix, ex S. Eußachii.
Supernum corpus his, ex viridi dilutè cceruleum , nigris notatiir punilis. Venter colore tingitur pallide
ca:rulo; eodemque faturato caput, nubeculis iuiuper nigricantibus inumbratum. Cauda ejus, quam
Num. 4 exhibet, quaique mas eft, bifida, à trunci extremo ad fui finem usque ferra: inllar deuticulato
horret dorfo. Fcemella contra Num. 5 eandem, .ad dimidium usque duntaxat denticulatam, elevat. Peodes.
Salamandra; smul i , digitis donantur, latiufculis anteriori parte, qua longos, acutosque emittunt
ungues.
N u m . 6. Salamandra, rara, ex Infula S. Eufiachii.
Qu,is Infula h s c proferí, varia: Salamandra: fpecics, admodum exiftunt rara:, pulcherrimeque pida:.
Ha:cce dilutè grifea, nubiiofis maculis nigricantibus, ad cauda: usque extremum, lineáque albefcente di-
IHnguitur.
Elichryfum 5 Africanum, flore Senecionís aureo, umbellato ;
foliis anguflißmis.
Num. 7.
Num. 8. Elichryfum5 Africanum, flore Citrino, foliis ferratis.
Floiculi, Citrini, fpcciofì, e pedunculoruni extremis nati, c.-ipfulas (eminales, glabr.as,. complexi,
in umbellam diiponuntur. Folia,akematim caulem ere£i:um,cinereo-grifeum, ilipantia,in ambitu,ierr«
in modum, emarginantur.
T A B U L A OCTUAGESIMA ET OCTAVA.
Num. I. Lac er tili Surinamenßs, dorfo dl Iute caruleo, cauda tenui, longiore,
T x n i a lata, fufca, albicante limbo ornata, candidisque diftiiiaa piinais, utrinque ad latus dorfi dccLiri
ic. Dorfum ipfum, diliitè cxrnlum, fquamulis tcgicur minutis, albefcentibus, totidem quafi margaritis,
qL[as nigricäntes maculx varicgarit. Frons pallide cxrulea infignes Iquamas prx ie fert j fimilibusque
& venter, &c antici pedcs gaudent. Cauda anguitis annulis, nigrisque maculis, venuila eil:.
Num. 1.
Num. 3. Mannet je "van de njoorgaande flang
Num. i.
Hcc is over het gehele bovenlyf licht afchgraauw, met zwartc,
doorgeilokene ,T»andcn en ßcraden. De kruin van 't hoofdt is
fniai, mct wicte fchubben cn zwarte ßipjes gcCert. Alle drie,
namentlyk Nuni. i , 2, en 3 , hebben kleine tandcjes, gelyk onze
inlandfchc flangen.
Num. 4 en 5 • Twee ongemeen fchone Hagedifen
n)an St. Eußathius.
De vcnv op het bovcnU-fis licht bläauw iiit den grocnen,met
zwarte ilippcn. Hct on3erlyF is bleek blaauw -, hcc hoofdt donker,
met zwart gewölkt, be Ihart van Num. 4 , zynde hct
mannetje, is op het cindc gcfplctca, of in tween gedeelt, cn vaa
het.achterlyf af, tot hct einde boven den lh;irt, met tandtjes,
als een zaag, gcfchikt, daar hcc wyf je, Num. f , met den opgclichten
Itaarc allcen half getand is. De poten zyn gelyk die
van de Gekkoes, met bi'cdc kluauwen, vooraan Diet pumigc,
flange, nagelcn.
N u m . 6. Seldzame Saìamander ^an het eilandt
St.
Num. 7. Afrikaanfche Elichryium, met hìoeinen j
gelyk de Kruis^ortel y maar ho'ven aan het kroontje
als ^erguids met lange y zeer /malie,
De Salamanders, die in verfcheide foortenvan St. Euftathius
Icomen, zyn zccr raar van vcrwe, licht graauw, met zwarc gewölkte
vlakken cot aan het cinde van den ibaart, mct cen Uchte
Ibcep over den rug.
N u m . 8. Afrikaanfche Elichryfiim, met kleine,
ßerlyhe, Citroen^verwige, hloemtjei.
De bloemtjes eroejen uit de toppen van de kleine fteeltjcs,
met kleine, gladde, zaadhuisjcs. De blaadtjes, die het eene ein
het andere aan een langen iVecl opgroejen, zyn rondom gekurven,
zaagswyze. De Itronk of fteel is afchgraauw.
A C H T EN TACHTIGSTE, TAFEREEL.
Num. I. Surinaamfche Hagedis, zynde op haar
rüg licht hlaait-vj, en hehbefide een langen,
dünnen j ßaart,
Deze SurinaamfcheHagcdis is fraai getekent,met een breden,"
bruin gckoleürdcn,bandt,en een witten foom aan ieder zydc van
den rüg. De brede, braine, bandt is met witte itippels doormengtj
de rüg is licht blaauw, over de kleine, witte, fchubbetjesjals
pareltjesjmet zwartc vlakjes gctckcnt. Hct voorhoofdc
is bleek blaauw, met grote fchubbcn verfiert, als mede hct ondcrlyf
en de voorfte benen. De ftaarc is mct imallc ringetjes en
zwartc vlakjes uitgevocrt.
M m i Num. 2.