Eft
cor-
ICO R E R U M N A f U R A L I U M
N u m . 3. Serpens, Vir^mtana, Ranis vefcens.
Id fcaio ejus nos docuit, quando in ventre reperimus Ranam femicorruptam, lit. A indicate.
Serpens hoec fquamis facuratc fufcis fupernc tcùi : verfus medium fàfciola: luteoe, ordinaum digeftoe,
pus ambiunt, qua in parte, capiti próxima, & cauda non occurrunt; ubi uniformis piftura regnar.
Squami ventrales prorfus a lbi funt. Os acutis fcatet dentibus 5 oculique coerulefcunt.
N u m . 4- Rana, VtrginUna, maculis Cf lineis notata.
Supernum ejus corpus fubgrifeum dilutis lineis, rubrisque maculis, diftinguitur. Crura & pedes remiffè
flavefcunt. Serpentum u(ui Ranarum ha:cce fpecies dicata eft.
N u m . 5. chamicrijia Fa'vonis, Americana, fdiquofa.
Frutex hic folia gerit,quorum plura uni pedunculo adnafcuntur, Senna: foliis minoribus fimilia. Flos
venuftus, rubicundus, quatuor vel quinqué utplurimum petalis conftac, in limbum^ circularem, crenatura,
tcrminatis. Horum è medio obtongus emergit fafciculus, theculâ inftruiSus longâ, capillamentis prominulis
plena : unde dein infignes & lata; oriuntur filiqux leguminofc, quE maturx, extus coloris (atúrate
tufci funt, ruf&que continent &c plana femina. Fertiliilìma eft hoec Planta. Vid. J. Breynii Cent. I,
Tab. 14.
T A B U L A S E P TUAGE S IMA ET SEXTA.
N u m . I. Rana, Marina, Americana, raras mas.
En Ranam prodigio^ magnitudinis, cui parem nuspiam videre mihi contigitl Ubi pedes ejus antici,
& poftici, extenfi lunt, longitudine dmiidium cubitum excedit; nequc tamen extendi &tis nunc poteft,
quia exficcata eft. Caput exceperis, reliquum dein corpus maculis eminentibus, ceu verrucis, niagnis,
parvis, obfitum eft, qua: fubtus dilute grifen, fupra vero cinereo lutes funt ; dum corpus ipfum colore
ex cinereo faturarc grifco perfundatum eft. Per dorfum, & fcapularum interftitium, gibbofior eft, «e
albefcentibus lineis quafi diftinfla. Supra pedes anteriores utrinque fcutum cernitur, alam fere navicula:
referens, veluti defuper agglutinatum, dilute cinereum, plurimis punñis nigris confperfum. Caput fubru(
Ks lineolis, hac illac ckcurrentibus, notatur. Oculi grandes, lucidi. Auricuk teretes, nec promin
u l ï , fed leviter aperti. Lingua lata maxilla inferioris antica parti adhiret. Retro, inter nates fie
Coccygis os, quatina reperiuncur tubera, teretia, oblonga, quE equidem haud pro tefticulis habemus,
fed pro naturalibus excreícentiis. Pedes anteriores in quatuor fiffi func digitos, ^fmgulos quatuor articulis i n l b u f t o s , quorum extremi latís
ribus muniuntur, infantum dígitos fie referentes. Poftici pedes dimodo
gitis quatuor, unoque pollice, fimiFi modo conftruítís,conftrudis, terminantur terminantur;; hique ad radices fuas lúas media re
membrana
tantillum colligantur. Videtur fpecies h i c 8c terrà marique vidtum quirere. Pro mafculo hanc
habemus.
Num. í.
Num. 3. yirgmfche Kiknorfch'ßimg. ZES EN ZEVENTIGSTE TAFEREEL.
Zy wordt aldus genaamt, om dat zy van Kikvorfchcn leeft, Num.
gclyk -wy by het openen van 't lyf gcvonden hcbben, waar in
eenKikvorlchwas,dicbegontevergaan, Zie Ici. A. De Hang
is van bovendonkcrbniingcfchubt,en naar het midden is zy met
gcle banden, in Order gcf(^ikt,omringt. Het hoofden-eindt en nir i. ^^r
de ftaart zyn niet geringt, maar eenverwig. De onderbuikfche
fchubben zyn ganich wit: de bck is vol Tcherpe landen, en de
oogen zyn uit den blaauwen.
Num. 4. Gemene firgitiij
Hy is licht gcllreept, mct rode plekken Over het licht afchgraauwe
bovcnlyf. De benen en poten zyn wat licht geel. Deze
vorleben geven zieh ten dienlle der Hangen ab gevangen.
Num. 5. Amerikaanfch Smiikgmiai, met hlaadtjes.
Van dezc blaadtjes zitten verfcheide aan een fteeltje, gelykende
naar kleine Senebladeren, mct een rode, fierlyke, bloem, beihande
gemeenlyk in vier of vyf bloemblaadtjes, die naar de buitcnzydc
rond en ingekorven zyn. Uit het midden van de bloem
fchiet een hneachtig bondeltje, mct een lang bosjc haairigepluifels
, daar naderhandt grotc , brede , penlachtige hauwcn aan
komen, die zieh van Buiten, wanneer zy ryp zvn, donker
bi'uin vertonen,met roITe,platte,zaadkorrels. Zy aragen rykelyk.
Zie J. Breynii Ctniur. /, Tab, 14.
Zeet rare l^trgmifche Kilcvorfch} ten
marmetje.
Dit is een wondcrftuk, Wiens weérga van grootte ik by nicmandt
heb gezien. Als zyne voorfte en achterftc poten uitgeftrekt
zyn, kan hy Over een halvc eile halen, en Indien hy niet
: hy nog meer uitgezct kunnen worden. Beh
r e n het hoofd't is hy ove?'t ganfch? lyf met verhevcne plekken,
als wratten, zo groot als klein. Het lyf is donker afchgraauwj
de plekken zyn wat lichter, cn van boven afchgeel.
Over den rug en tuíTchen de fchouderbladen is hy *t meeft gebnlt,
cn met witachtige ftrcpen als verdeelt. Boven de voorfte
poten zit op elke zyde een fchildt, gelyk het zwaardt van een
fcheepje, als of hct 'er op gcplakt was, licht afch-verwig, vol
kleine, zwarte, ftippels bezet. Het hoofdt is als met rosachtigeftreepjes,
gins en herwaarts lopende, bedekt: de oogen zyn
groot en heldcrj de ooren rond, en niet uitpuilende, muar hebbcn
een flaauwe opening. De tong is breed, cn zit van vorcn
aan de onderkieuw vaft. Van achteren,tuflchen de billen en den
íluit, vertonen zieh vier langwerpige ronde uitwafien. Wy geloven
niet, dat hct teclballen zyn, maar een llitwas van de Natuur.
De voorfte poten hebben vier vingers, en aan jeder vinger
vier lecdtjes, waar van de voorfte breed zyn,met nagcls, gelyk
aan kleine kinder vingers. Aan de achtcrftc poten zyn vier
vingeren met een duim,op de zelvewyze: tuftchen de achtervingers,
by devoeten, zyn zy ccn wcinig met een tuiïchcnvcl begroeit.
Dit foort zal zekerlyk zyn voedfel zo wel in 't water, als
op 't landt zocken. Wy Hellen, dat dit ccn mannetjc is.
Num. 1.