r
P R ^ F A T I O A U T H O R I S.
Ilici gratia, fnut editto h^ce teßatur, ex omnibus mundi flagis collegi, Nominis Dii/iniglariam
pro 'virili amplificaturus : is enim unicus eß, quern hoc in Opere mihi prxfixi, fcopus. Quid,
qujcfo, prodejfet, rerum creatarum formas, colores, piäuram, ajfeä iones, vi Bum, (S' ßmtlia,
bisce in pagtnis commemorata, oh oculos pofuijfe, nifi fmul hxc omnia eum infinem dirigeremus,
-oh quem a Deo creata, Hominisque ante pedes collocata funt ? Is i;erò haud alius eß, niß ut
Aterna Numinis potentia, Di'uinx perfeäitudines, inde cognofcantur ; quarum certe veßtgia
ibi tam luculenta referiuntur, ut, ea qui non uideat, ufu carere oculorum dicendusßt.
Omitto dicere de peßmo ilio ahufu, quo Ethnicorum plurimi animantla qhadrupeda ( f infeßa,
honore foli Creatori debito a^ecere ; dum contra alii hodie, Atheißä! diSíi, Animalis Oecommim
fcientiam ludibrio habent. Deo fmt grates, qui eo nos donauit intelligentix lumine, ut
perlußrando Nature regno, cujus haud minimam Animant ta partem conßituunt, intenti, Omnifotentiam,
Sapientiam, (S inßnitam Creatoris Bonitatem, reperiamus undique, adoremus, linguaque
calamo propagemus. Id vero oßcii, quo tenemur omnes, ego qui dem, pro dato mihi
•virium cognitionis modulo, hoc in Opere, quod Deo Ter Optimo, ( f Sacrofanclo Ejus Nomini
dicatum f i t , exequi allahoravi. De fucceffu LeBoris benevoli eflo judicium. Reßat, ut in fine
hujus Frufationis fjnopfin exhibeamus eorum, qu£ in quatuor hujus Operi s Partibus continebuntur.
Tomus quilibet centum ad minimum compleBetur Tabulas, cum int egri s, tum dimidiatis
•chartx majori s, Regia diBx, plagulis imprejfas, quarum icones, ut fupra memoravi, ab optimis
hujus ivi Chalcographis exarata nativam fuorum fpeciminum formam atque ma^itudinem,
^juantum par eß, vtvidiffime exprimunt. AdjunBa fingulis eß defcriptio vel Latino-Belgica, vel
Latino-Gallica.
Tomus prior anatomen fißit variorum fruBuum, folioram, Tlantarumi tum plurimas
txoticorum rarioris not& Animalium, hipedum, quadrupedum, ö" multipedum , fpecies, uti
Aráñeos peregrinos, Millepedas, Scorpiones, ifc. raras itidem Aves, fuis cum nidis; Mures,
dires. Fetes, Canes, Sciuros volantes; Ranas alienigenas grandiores, Bufones, Vipz diBa
Ammalia, è dorfo fuo pullos excludentias Rjinarum deinde i pifcibus, retrogradamque in pifces
transformationem; Chamaleontes Í Lacertarum fpecies rariores, Dracones, Viperas, Serpentes,
Teßudines, tam Ovis adhuc inhärentes, quam exdufas¡ Crocodilos pariter ovo etiamnum incluios
, exclufosque, i^c.
Altera Pars Serpentologiam precipue dabit ,five Serpent um hißoriam : ubi animantium horum
e quatuor Orbis flagis colleBorum rarißma if exquißtißma, magnitudine, piBura mirabili, gS*
habitu, nativis, fumma, qua fieri poterat, arte xn tncifa, plagulis-cum integris tum dimidiatis
imprejfa reprafentabuntur, addita fimul eorundem pro more hißoria. Exotica rarioris nota Végétant
ia , ( f quadam aha fpecimina ßngularia, hinc inde interfecta funt.
Tomo tertio elegant ijfima continebuntur fpecies eorum, qua fuppeditat Oceanus s Planta, Mufci,
Echini, Stella, Solesque marini, Conchjlia exotica rarißma, ejusmodi : tum (S plurima foß
ßlium peregrinorum fpecimina, uti minera Auri, Argenti, y£ris, Stanni, Plumbi, Ferri, (fc. ,•
Lapides dein vario miroque modo figurati ; eruta e terra vifceribus ligna, (f Conchy lia, petrefaBa,
aliaque hujus generis rariora; qua inter i f univerfalis diluvii habentur reliquia ¡utrisque
ex Indiis, tum ( f ahis ex oris peregrinis haußa.
Quarta tandem Pars Reptilia dabit plurima, atque InfeBa tam terrefiria, quam aquatica,
ex quatuor Orbis partibus, non fine multo labore atque impenßs, coacervata, ad vivum ari incifa,
cumque nidis fuis, if generandi modo, ordinatim defcripta.
Faxit Deus Ter Optimus, Maximus, omnia ut cédant in fui Nominis gloriam, proximiquc
falutem ! Is enim unicus efi if pracipms laboris hujusce finis.
V O O R R E D E N
V A N D E N
S C H R Y V E R .
Et is een groot voordeel voor iemaildt, die voorgenomen heeft over zekcre ftofíe
ot ontwerp te íchryven, ce rade ce kiinncn g;iaii mee die Schryvers , die voot
hem over de zelve zake geíchreven hebben. Daar uic kan hy niet alleen zien,
welke misflagen zommige , hec zy door onkunde, het zy uit vooroordecl,
ot ook uit eenzydigheic, hebben begaan, om de zelve, ais zo vele kiiptot
een doelwit heeft voorgeftelt.
Dat de ouden hec ys, gelyk men (preekt, omttenc vele dingen gebroken, en in het ondeizoeken van
verfcheide gefchied-en natuurkundige zaken (om van andere hier niet ce (prcken) een ipoor gelegc hebben,
dat men in volgende tyden gevolgt heeft, zal niemandt, die ecnige kennis van hunne ichriftcn
heeft, ontkennen; en in zo verre is men hen in der daadt dier verplicht. Maar men is evenwel nog veel
meer verfchuldigt aan de nieuwe Schryvers, die noch tydt, noch koften, noch arbeidt hebben geipaart
om nieuwe ontaekkingen in alle foorten van wetenfchappen te doen; en daar onze eeuw bovcn alle andere
roem op kan dragen, is, dat zy Mannen van den grootften geeft en het fchranderfte oordeel daar omtrent
heeft voortgebragt.
Wy zullen van gcne andere wetenfchappen (preken, maar alleen by de Natuurkunde blyven. Sedern
dat men glazen heeft uitgevonden, waar door niet alleen het fynfte zandtje zieh duizendmaal groter vertoont
dan het is, met alle zyne doorzichtige hocken en kanten, maar zelfi hec onzichtbare zichtbaar
wordc gcmaakc, is er byna niecs zo hoog in de hooglle hemelkringen, zo diep in de diepfte zeekolken,
zo verborgen in de verborgenfte holen en groeven der aarde, dac men door het behulp dezer glazen niet
onder het bereik van het gezicht weet te brengen, om de voorname delen, hoedanighcden en eigenfchappen
daar van te leren kennen.
' Eertyds vergenoegde men zieh met de ligchamen der menichen te ontleden; maar nu gaat men in
de ontleedkunde van het ligchaam niet alleen veel verder, maar men ontleedt ook moffelen, rupzen,
muggen, bladeren, bloemen, vruchten, wortelen, enz. en ontdekt in het geringfte fchepfel de uitnemendfte
wonderen.
Wat is 'er geheimer in het dierlyk leven dan de omlaop man het lloedt. Men tWffelt of de ouden
daar iec van hebben gewecen: hec is alcoos zeker, dat zy daar op verre na zo veel niet van gewcten
hebben, als men 'er cegenwoordig van kenc. Hec is nu geen werk meer hec bloedt dwars door het
vel van aalen, enz. door vergrootglazen te zien omlopen, waar uit men een zeker en vaft denkbeeidt
kan opmaken hoe het in de äderen en flagaderen van het menfchelyk ligchaam , door het hert en de
longepypen, omloopc.
Kan 'er herelyker uitvinding bedacht worden dan de Luchtpomp ? waar door men tot de onzichtbare
werkingen der luchtbollen op de ligchamen doordringt, en hunne zwaarte en fynheit zo weet te wegen,
als of men yzer of ftaal in een weegfchaal hadt.
Van deze en diergelyke zaken en hulpmiddelen hebben de ouden niet veel geweten en gefchreven; en
die na ons nog verder in de geheimen der Nacuur zullen rreden, en de zelve nog al meer naiporen, zullen
nog meer, dan wy nu weten, ontdekken en uitvinden.
Het geen, daar deze onze eeuw ook alle de voorgaande in overtreft, is, dat men uit zyne eige oogen
zier, en de zaken, die men befchryfc, zelf behandele. Voor dezenliep men'er merendeels los over heen j
men redenkavelde over de nacuur der dingen, zonder de zelve of gezien, of onderzocht te hebben. Wat
is niet al voor dezen, op het getuigenis en goed gelove van anderen, voor waarheit opgegeven en aangenomcn,
dat naderhandc bevonden is een Touter verdichtiel te zyn!
OndertuCTchen is het eenen menfche onmogelyk de ganfche Natuur te bcfchryven. Behalven de bekwaamheit
en de ervarenheit,die daar toe vereifcht worden, is het perk, dat het menfchelyk leven is gezet,
veel te kort om alles te doorzien. Voeg daar by de onpmene grootheit van de Natuur zelve, die
niet bcpaalt kan worden, en de onuitfprekelyke uitgelbektheit van hare werken, nevens de ondoorgrondelyke
diepte van hare wegen, die niet is te peilen. Wie kent toch, als men het oog op de menigte en hec
onderfcheidt van de allerkleinfte tot de allergrootfte fchepielen flaat, der zelver getal? Wie kent hunne
verfcheide geflachten, (borten, enbyfoorten? om van hunne hoedanigheden en eigenfchappen, zo volftrckte,
die zy in zieh zelve hebben, als betrekkelyke ten opzichte van andere dingen, niet te fpreken.
Maar, dat nog verder gaat, wie der hedendaaglche Natuur-onderzoekers heeft met alle de nieuwe hulpmiddelen
dezer Liter eeuwen, daar de ouden niets van hebben geweten, kunnen tonen de onbepaalbare
deelbaarheit der ftoffen, daar de natuurlyke gewrochten uit beftaan, en de ongelooflyke kleinheic,
* * * * met
VOOR