T H E S A U R U S . „ 1- 3
Num. 5. Salamandra prodigiofat Amhoinenßs, fiutata.
Capitis poilica pars, uti in Cham^leontc, binis cornubus acuminatis armacur. Oris apici craÌTum
iniidet tuber, eminencibus, in ambicu, tuberculis albidis ftipacum. Oculi infignes & circinati fant:
Collum cumet. E dorfo ieparati eriguntur denccs, qui verfus corporis pofleriora, & caudam, magis fibi
mutuo appropinquati ferram rcfcrunt. Totum corpus, dilucè flavum, cx fubcxruleo adumbratum, tuberculis
albis, elevatioribus, tanquam margaritis mulciEiriis, obiituni quail guttacum ell. Ejusmodi
margarita; & Tub oculis, & circa maxillam inferiorem cernuntur. Squamata vero cauda iis caret, non*
nullis interim annulis cxruleis circulata. Femora, pedesque, 6c horum digiti, longa, gracilia, magnis,
& pallide esrulefcentibus fquamis inveftiuntur. Relatum nobis ell, Animalia ifthxc disperfa a f e mutuo
fonum edere, quem congenera alia echùs inftar reddaiit fimilem, hocque dato quafi figno ea fé rurius congregare.
N u m . 4. Salamandra fiutataj altera, Amhoinenßs.
Caput hujus multò brevius, quam prxcedentis, fcuto itidem minore munitum efl. Collum craiTum
& teres eil-, auriculx funt, quales Lacertarum-, unde ad has quodammodo accedere videtur. At capite
tamen, & lingua brevi, craflaque, Salamaiidram refert. Bina: hce fpecies Amboinenfes funt, & Salamandris
ideò accenfentur: acclamant enim fibi mutuò; quod Lacertis proprium non eil. Squamul^
ejus tenues & minutx, ruffuli, ex albo quafi obnubilantur. A capite ad longam usque caudam ferrati
demes extant. Femora, pedes, & digiti, longa gracilia fune, uti in Lacertis.
Num. 5* Salamandra, Americana, cauda bifidai Lacerti fieciesfipuria.
Dorfum ejus ex faturatè flavo & nigro maculatur: ad latera verò utrinque color paulò magis diluitur.
Squamse infignes, vel ipfa edam in cauda bifurcatà, ordine juilo in annulos digeila: funt. Froncem
iquamx majores, dilute flava:, ornant; collum verò, & pedes, alia; minores.
N u m . 6. Bufo Americanus, fipinofus J ; ftve Salamandra orbicularis.
Caput fere Salamandra: «mulum, lingua curtà, craila, & ore acuminato, donatum eil. Corpus ter
e s , latum, tum ens , cx cinereo dilutè griièum, obfcuris maculis obnubilatur. Squamx fubtiles funt.
T o t a corporis iuperfìcies, dorfum veto precipue usque ad caudam in acumen defmencem, aculeis horrec.
Pedes, horumque digiti, uti in Lacertis, feie habent.
Num. 7. Anguiculus, Am^ricanus, ex fufco grifius, maculis alhis notatus.
Pintura ejus haud adeò jucunda eil. Ventrales fquamx albicant.
N u m . 8. Serpens minor, Africana, lineis nigris ^ alhis in dar fi diflinBa.
T A B U L A
Num. j. Vremd en 'wonderìyk foort n)an Salamander
van Ambon.
Hct hoordt is achtcrwaam, gclyk dat van een Kamclcon, gewapcnd
met twee puntige horcns. Voor op den bck rit ecn dikke
iDultjdie rondom met wittc verhevene bultjcs begroeit ìs. De
zelve is gi'oot, gcringt van oogen , dik van hals en nek. Over
den rugTopen enkclde, overcind ftaandc, tandcn, welke vender
over hec achcerlyf en den ftaart digter byccn zaagswyzc ftaan.
Over het ganfche lyf is die dicr licht geel, blaauwachtig befchaduwt,
met verhevene, witte, bultjes, als paarlen van vcrfcheide
foorten bezaait, of bedropen. Diergelyke paarlen zitren 00k
onder de oogen, en aan hct onderlle kakebcen. De gefchubdc
ibanrt hecfc 'er geen, maar is met eenige blaauwe ringen omzet.
De lange dünne fchinkcls, en benen, gelyk ook de lange dunnc
klaauwen, zyn licht bleek, blaauw, en groot bcfchubc. Als zy
verftrooit zyn, geven zy cen geluidt, dat van die van hun medefoort
als cen Eccho wordt beantwoord, waar op zy by clkander
komen, volgens de aan ons gedanc bcrichten.
Num. 4. Amhonfche Salamander 'van een andere
Het hoofdc is veel korter, en het fchildt, daar het medc gewaoent
is, veel kleiner dan dat van den voorgaandcn. De zelve
is dik en rond van hals, met ooren gclyk die der Hagcdiflcn,
daar deze ccn byflag van fchync te wezcn> maar't hootdt en de
kortc dikke tong gelykcn naar die van een Salamander. Deze
twee foorten komcn van Ambon, en worden onder hct geflacht
der Salamanders geftelt. Zy roepen tegen clkander, dat de HagcdiiTcn
nict doen. Over dc fyne kleine fchubbetjcs is deze rosverwig,
met wit bcfchaduwt en gewölkt, van't hoofdt tot aan
Tom. I.
den langen ílaarr zaagswys gérant. De fchinkels, benen en
klaauwen zyn lang en ichraal, als die van de HagcdilTcn.
Num. 5. Vwe-ßaaritge Salamander, een hyßag
'van Hagedijfen.
Zy zyn donker geel en zwart gevlakc over den rug, aan v^ecrzyden
wat lichter van verwe. Dc grote fchubben ihan in gncde
order ringswys, gelyk ook die van den verdeeldcn ftaart. Het
voorhootût is fierlyk met groter, licht gelc,fchubben,en de luis
met kleiner bedekt, als medc de benen.
Num. ô. Padachtige Salamander, uit Nieutu-
S^ anje, Tapayaxin gevaamt.
Des zclfs hoofdt is. byna gelyk dat van een Salamander , met
cen korte dikkc ton» , en bck, puntig toclopende, cen rond
breed uitgezet en lidit afchgraauw-vcrwig lyf, met donkerc
plekken als gewölkt, íyn gelchubt, en over het ganfche lyfgc*
dorent, in 't byzonder over den rug tot aan den ftaart, die puntig
tocloopt. i5e benen en poten zyn overcenkomllig met die
van de Hagediflen.
Num. 7. Weß.Indifih Slavgetje, donhcr graaim,
met enkeîe 'xoitte plekhn o-ver 't lyf.
Het is niet zonderling fraaijenvanonderenishetwit gefchubt.
Num. 8. Kleine Slang uît IVeß-lndie met zuarte
en 'Witte banden onjer de ^ i rug.