T4!? RE R U M N A T U R A L I U M
rc]uamx veftiunt majores, dilute fpadicex. Oculi infignes in ambitu dilute flavefcunci ejusdemque &
colorís eft cum pedine crifta.
N u m . 5. Lacerta, Ceilonica, hiante ore, fupina.
I t a ventrem ejus conipiciendum prxbcmus albicantem, oblongis valdc iquamis veftitunij media quail
f u t u r a conncxum. Hiante in ore lingua hxret profunde bifida, & Trachea fupra banc confpicua, lie. A
n o t a t a : quibus cum Serpentum familia convcniunt Lacertx. Lie. B linguam, C auriculam indigitat.
Maxilla inferior plurimis fcatet dentibus acucis: his vero caret fupcrior; quanquam baud paucx Lacertar
u m utraque in maxilla dentcs gerant , nonnullis faltem cxcepcis, p rout hic videre eft. Quin dantur , nullo
q u x dente acuto gaudent , fed tantum molaribus diitis, anteriore interim maxillarum margine tam dura &
a c u m i n a t a , ut hàc fola morfus peragi queat. Os Lacertarum nonnullarum ad auriculas usque fifilim eft:
unde haud difficulter Ranas integras, aliaque Animalcula, uti Mures, Glires, quibus inhiant, deglutire
q u e u n t . Venter, ad caudx initium cerminatus, foramine ibi patee,fccdbus excernendis dicato, & membra
genitalia ibidem exhibet. Superna hujus facies colorís eft dilute fpadicei, eodem iaturatiore variegati.
N u m . 6. LaceriJi J Ámmcarnty Scdeton.
C r a n i um in plurima foment a , tanquam fquamas, divifum eft. Dcntes hic utriusque maxills confoic
i u n t u r . Surinamo nobis transmiíTum eft hoc Anima l culum, ípirítu non conditum, hinc dimidíá fere
carnis parte nudatum. Quocirca conft i tuimus, illud indigenis noftris minut i s quail profeitoribus depafcenduui
exhibere, nitidumque inde & album Sceleton formare.
N u m . 7. Serpens, Ceilonica, elegantijfma.
O c u l i ejus emiíTis veluti fcintillis fülgurant. Squamx fuperni corporis nigerrimai, iplendidx, in dorf
o maculis albicantibus, tanquam Kolx floribus, dein & aliis cruciformibus, ^ux quiñis c maculis
oblongis compofitx fiofculos xmulantur tetrapetalos, ornantur. Juxta ventris vero longicudinem longiui
c u l x , albicantes, lineolx per ieries digeftx funr. Caput luteis fuperbit líneís transverÈlibus, minutisq
u e pun6bis flavis. Squamx ventris transveriales dilute ilavent &c virelcunt.
N u m . 8. Serpens, Ceilonica, minor, amcena.
Elegans hic pi£lura obtineti dum latx maculx, albicantes & rubrx, fcutiformes, dorfum, alix ver
o iaturatè flavx latera & ventrem, fimilesque icutat x caput exornant.
N u m . 9. Ovum Serpent is Ceilonica, cum pullo.
E l l i p t i c um hocce ovum, tenaci craíl^ique tunica ejus diiciifà, adapertum nobis exhibuit pullum Sero
e n t i n u m , qui arde admodum conglomeratus, capitulo in medio pofito, jacebat. In luccm ergo pro-
1 pul lus gallinaceus.
T A B U L A
de ftanrt.zyn grofen licht bruin gcfchubt. Dit foort heefc grote
oogen, eo is licht gcel ovcr 't kuiQe cn den kam, als mcdc
om de oogen.
Num. 5- CeiJonfche Hageäh, gapende ¡ en op den
rüg Upende y 'vertoont.
Wy hebben de zclve aldus laten vcrbecldcn, om härenbuikvan
on leren tc doen befchouwen. Zy is wit, met zecr langwerpige
fchubben belegt, vertonende in *c middcn cen naadt, die toegehecht
is. In de open gefpalkte bek vertoont zieh de lang gefplctene
tong, en 't luchtpypje, dat daar boven uit komt, het welk
zy met de "
fcherpe tandtjes. Boven zittcn 'er geen, hoewel verfcheide HagedifTcn
tanden van boven zo wel als van onderen hebben,uicgc-
Zondert eenige, gelyk wy hier zien. Daar zyn 'er zelfs, die gene
t.inden in t gehcel hebben, maar wcl kiezen, die de kakebenen
vanvoren hard en fcherp maken, om daar mede tc kiinnen
byien. De bek van eenige HagedilTen is tot aan de ooren gefpletcn,
zo dat zy gemakkelyk kikvorlTchen, daarzy op aazen, als
ook anderedieren, gclyk muizen cn ratten, kunnen doorzwelgen.
De buik cindigt aan 'c begin van den itaartjdaar cene opening
is, om zieh van hunne vuiligheit rc kunnen ontlaften, cn
de teeldeien gcfchikt zyn. Van boven is dcze ganfch licht bruinachtig,
met donker bruin als gemaimert.
N u m . C. Volkomen geraamte 'van een Hagedis.
De herflenp.m is in verfcheide afdelineen verdcelt, alsofhct
fchubben waren. Mcn ziet de tandtjes boven cn ondcrinden
bek. Het diertje was ons van Suriname gezonden buiten
liquor, zo dat het vleefch daar byna half van af was, wanneer
wy het ontfingen} des wierden wy te rade het zelve door onze
iniandfche kleine ontleders te laten zuiveren, en in ecn geraamte,
fchoon en wit, gelyk het is, te zettcn.
N u m . 7. Ceilonfche fchone en hevallige Slang.
Hare oogen flikkeren als vonkenvuurs. De bovenlyfTche fchubben
zyn git zwart, glanzig, van boven met witte vlakken, als
roosjes, nadcrhandt als kruisies, van vyf langwerpige plekjes,
gelyk bloemen, met vier bladen, over den ganfchen rug gellere:
Verder is zy met witte langachcige ftreepjes , regclswys,
längs den buik getekenc. Over 't hoofdt is zy met gcle dwarsftrepen,
en kleine, gele, ftipies opgepronkt. Van onderen over
de dwarsfchubben is zy licht geel en groenachtig.
N u m . 8. Klein aar dig Slangetje 'van Ceilon.
Het is fierlyk getekent, wit, met rode, brede, plckjcs, als
fchildtjes, over den rug, aan de zyden, cn den buik hoog geel
gcvlakt, als mede de fcTiilden voor 't hoofdt.
N u m . Ei'van een Ceilonfche Slang, 7»et het jovg.
Het is rond ovaal, waar in wy in 't openfnyden, door een dikke
taaie huidt, hebben gcvonden ecn jong llangctje, dat zeer
digt in een gekronkelt lag, met het hoofdtje in 't midden, zo
dat het door dcze dikke huidt moct byten en boren, als her daar
uit wil, eclyk als een kuikentic d j & y > oor de fchil van 'c ei. y y p