R E. R U M N A T U R A L I U M
habitus fui elceantiam. A capite ad finem ustjue caudx protenfam gerit latam txniam. nigricantem, fupra
dorfum punftis hinc illinc albis di l l .naam, & utrinque ftipatam binis alüs tsniol is, flavcnubus, a cervice
usque in caudam protraftis: Harum verb à latere venuftilTima utrinque piftura cermtur, <jus veluti
infiguia, dilutè csruleisfquamulisinicuipta, pundis pluribus, lineolisque, magms, parvis, in ambitu
cxaratis, variegata, refert. Antici polUcique pedes in quinque dcfinunt unguiculos.
Num. 2. Lacerta, major, TilcuetZpallin in Nova Hiffania MSa,
juxta Hemand:
Indis Orientalibus SahcgarJa vocatur fpecies, ad quam hare pertinet, utpote forma illi baud abfimilis:
licet mukum discrepet coloribus & p.aurl Plures vero earum fpecies dantur. Hxc, qu^fexus
mafculmi eft, fquamis tegitur Eituratè plumbeis. Caput ex albo & nigro eleganter vanum eft. Corporis
(upernam &c]em ocelli quafi, feu rofs circulates, albicantes, ordine digeftx, ex nigro variegata: m
ambitu undique exornant. Femora, pedes, horumque digitos, faturatior quidem color, at limili modo
diftmaus,pingit. Cauda longa,in acumendelinens, alio, quam corpus, ornamento fupcrbit. Pra;-
cedentibus Tabulis plures Harum (pecierum iam dum exHibuimus. Quis vero ifthxc adfpicicns baud extollat
infinitam Conditoris fapientiam & potentiam, qua Animantium fingulis fuam, tot vanetatibus,
tot artificüs elaboratam Ille veftem induit; homini vero foli, reliquis omnibus fupenori, proptiam fuam
imaginem impreflit.
Num. 3. Liguana Senembi, in N. Hiffania, Tamacolin diHa,
peäinata, if ßrumofa.
Perelegans hxc lacerta fquamulis veftitur tenuibus, rhomboideis, dUutè grifeis, & fubfufcis, ex fitutatè
fpacHceo pulchre variegatis inftar undulati illius textilis, quod Moor Belgis vocatur. C.iput umverium
dilutè erifeum eft; Hmcque & concolor ftruma, longùm pendula, pro parte dentata, guttata, &
marmoris inftar variegata eft. Ad maxillam inferiorem, plurimis armatam denticulis, album quoddam
tuber, planam vcrrucam referens, fub auricula confpicitur, quod omnibus proprium eft Liguanis. Pe-
¿tinis fupra dorfum crefli dentes hie multò ngidiores funt, quam m ahis Hujus (peciei, Sutmamenlibus,
aut Americanis: majores veri) è cervice prominent, fenfimque decrefcunt, prout caudx longa;, tenuisquc,
apici appropinquant. Femora, pedes, & Horum digiti, colons obfcuriilimc gtiiei, iquamis teguntur
crallìoribus & gtandioribus.
Num. 4. LacerU, Brafilienfis, QuetZpaleo, caudà anmlatà & fpimfà.
Squama; nquales, dilutè grifea:, fupernum corpus, crura, & pedes veftiunt; frontem verb majores atcue
albicantes ; 6: capitis verticem admodum minuta:, circùm majores dilperfar. Auriculas limbus fambtiat
obfcurè fpadiceus. Notatu dignum eft collare nigrum, cervici applicatum, in medio feparatum.
Cauda tota, in apicem definens tenuiflimum & acutiffimum, fquamis laus, fpinofis, duio quafi ex cornu
conflatis, munitur.
Num. 5.
hoofdt tot üan het einde van den ftaart heeft hct cen zwartcn,
breden, bandt, met eenige witte ftippcn over den rug, tulTchen
twee gele banden, die r den ikart Fopen. Aan
weirzyden dezer gele banden is het ongemeen fraai, alsofhet
met wapentjes Over licht blaauwe fchubbctjes, vol grote en kleine
fpikkckjes en ilreepjes, gemarmert was. Het heeft van voren
en achteren vyf klaauwtjes aan de poten.
Num. 1. Schove, grote, Hagedis, van dl Sfonjaarden
TilcuetZpallin genaamt, -vokens de befchrynjinge
njan HernanoK.
In Ooili-Indie draeen zy den naam van Salvogarde, onder
welker geflacht zy ookbehoren. Zy kamen ook in gedaance daar
vry 'cl mede overeen ; i rzy verfchillen daar vcel \
n rekeninge, en beftaan in vele foonen. Deze , die ecn
mannetje is , is donker loot-verwig over de fchubben. Het
hoordt is fierlyk met wit en zwart gemarmert. Hct gehclc bovenlyfis
ongemeen fraai gefier:, met ronde, wittc, oogcn, of
rozen, recgswyze, met zwart rondom gemarmert, gclyk ook
de fchinkefs, benen , en poten , die wat donkerder zyn. De
lange, dun toe lopende, ftaan hceft ecn ander verfierfcl dan het
lyf. Van deze foorten hebben wy in de voorgaande Tafereelen
verfcheide vertoont. Wie kan de zelve beiclionwcn, zonder
zich te vcrwonderen over de wysheit en almacht van den Schepper,
die alie dieren hun kleedt, zo verfchcidentlyk, en zo heeríyk
geficrt, hceft gegeven, en daar by Hem te danken,^ dat Hy
den menfch boven alie fchepfelei
fchapei
zyn beeldt heeft ge-
Num. 3. Di Senembi-Leguaan, mf de Spaanfihe
Weß-Mien, al-waar de Zehe Tamacolin
liiordt gefiaavit.
Deze zeer fraaie Hagedis heeft fyne, niitige, fchubbetics, die
licht graauw en bruinachtig zyn,met donker bruin lierlyk overmarmert,
als gewatert moor. Het ganfche hoofdt is licht
graauw, als mede de lang ne£rhangende krop, die voor cen gedeelte
getand, gefpikkelt, en als gemarmert is. Aan 't onderile
kakebeen, dat vol kleine tandtjes zit, heeft het, gelyk alle de
Leguanen, een witte uitwafch, als een platte vrat, onder hct
oor. De tanden over den rüg zyn vcel fteviger dan die van andere
van dit foort, uit Suriname, of de Welt-Indiirn körnende.
Aan den nck zyn zy groot, en lopcn allengskens kleiner tot het
lange cn dünne ftaart-eindc. De fchinkelen, bencn, poten, en
klaauwen, welker vcrw zeer donker graauw is, zyn dikkct cn
groter gefchubt.
Num. 4. Braziifche Hagedis, genaamt QuetZpaleo,
met een dumen, fimtigen, ßaart.
Zy is licht graauw over het bovcnlyf gefchubt, met fchubben
van eenc grootte, als mede over de fchinkelen cn bencn. Op 't
voorhooßt zyn de fchubben groter, en witj op 't bovenhoofdt
heel klein, die zich om groter uitfprcidcn. De ooren hcbbcn
een donker bruinen foom. Het is aanmerkelyk, dat dir dier een
zwartcn halsbandt om den hals hccft, die van bovcn nict aan ecn
is gchecht. De ganfche ftaart, die ongemeen dun en puntig aan
heteindctoeloopt, is met bredc, doornige, fchubbcn bcklced,
die hard en hoornachtie zyn.
Num. f.