156 RE R U M NATURALIUM
flava, tandem quoque evanefccns. Ventris fcuamx dxhtè cineritii funt coloris. Caput fquamis dilati
violaccis ornatur. Riaum oris luteus margo fimbriat.
N u m . 4- J'vis, Auricoma, Mexicana.
Aureus hic. eï viridi, aliisque coloribu,. vividiffimè reluccns. confp.citur habitus oculorum aciem
p e r t e n g e n t nec v d Apefei « ù m mauu imitabUis. Superar artem Natura, fi ulhbr. certe colorum
inter fe mifcclà.
T A B U L A CENTESIMA.
N u m . I. Draco arhonm, voUns, Amcricanus, amfhihius; Jive Bafilifcus.
Lacertam ferè refert. nifi, quod capitis pofticx parti infidentem gerat cucullam quafi Monachorum.
c a r a l a t S L m intus c a v am. extus fquamofam. Scriptores veteres. Plmms, in Ihji. Amm. hh VI I , cap.
'• I t a / m A™ . ; X, .. 7. Go'«-. tum & Pifi, Grervhu. a u q u e . R.g»/«»,. leu
B a k ^ m T Ó ¿ J t - , fiqmdem cuculla, inflar corona:, mfigmarur. cujus tamen fim>htudm.s ego quidem
Mc v f c n i S Ala.\mnas Perc^ majoris referens, fupra dorfum univerfum protend.tur. aculeans
" o t ó qua: intLmedi ,s. uri pinia: pifctum. membranis fquamatis coU.gantur- prope cerv.cem
or ^ d a n p l a p . 0 caudx defmk. lat i inma qu.dem in dorfi medio. Supra caudx admodum longx part
e r d i m ^ d i L . ¿periorem. fim.lis. at h t ior , eminet ala pinnata. m utrumque latus mobihs Natans
T u ^ o C Ammaf, ventilabri inflar, illas expandit alas, ed. qua h.c exhibentur, ratione : fiquidem ^
Ì n aaui fbi V a u m quarrar. At verb m terr.â, aar fuper arbonbus. quas plerumque incolit. hxrens
I s l u demk ^ ^ complicar, rurfum diducendas. quando ab una in oliam arborem transvolat.
C u c u l i a capt ó TOlant^bus quoque ufui e l i . quippe quam aere ita inflare norunt . ut levius inde caput
d d l r n r j m aquis ^ibfidat. Uti verá e^oimìnittere aërem, ita & pro lubitu rurfum exhaurire
p o l T ' CucuUrdeTptl caput, quale Lacertarum. ed, lingua tamen brevi crafa. Sal-andrarum
r m u l â donatum Supra pa pebras bini cernuntur dimidiati annuii. olTei albicantes quibus palpebra
m T l r l n a c e a : n^Lr^fq^ ocul i sque obtegendis accommodate, adh^erent. Os acuminatum ôc
S r t u T e f t CorpusIpinum ubiqu¿ ex cinereo faturatè grifeum minutis fquamulis. pe^ fenes i -
p e f t t vefti ur Per dorfum & ventreni. pinnatasque alas, nonnullx dispèrguntur macula, albicantes,
i l hinc m a r L r am quandam variegauonL inducunt. Femora, pedes, dígitos, finemquc tenuis cau-
Z màxi^Lnium^uama: tegun't. Ventris color dilntè cinereus eft. Fed«, uti m Lacertis. quina
u e ¡ r d l ^ o s T e u n t , l^ngiffimos. aduncis, acutisque. unguibus armaros: multo tamen breviores fune
^ i d polUas Cauda: externum inxqnale nodofis' quafi articulis confiât , in Lacertis quidem haud u
R a m m T e ' r t è eft Animal hocce, nec frequenter noftras in oras adfertur. Cerros interim effe vel im fpca
a f o r L quod ha-c ejus icon nativam prolns formam exprimât. Jmpcnu. varias q^aoque ejus tradir de-
" n e s T f e d nonnifi mutuatas. 6c difcnptas juxta exempla, ab antiquis Scriptoritus data; nequecerie
zieh cinddyk ook verlieft. De buik-rchubben zyn licht afchver-
^ig. Her hQofdt is ook licht violet gefchubt. cn de bek .s met
cell geel foomtje omboord.
N u m . 4. Mex'âamjche, goui-vermige,-vogel
Deie vogel, die zieh v»n weérfchyn als goudt, met groene
„ jndcre klleuren, vertoont, en in de oogen «¡kke« ka„ door
geen fchilders penceel op ver n. getroffen worden. De Nataur
orertrcft de kunft, voornimemlyt in 't fchakeertn der verwcn.
H O N D E R D S T E TAFEREEL.
N u m . I. Vl'ugmde Boorndranh, of BaßUJcu! yuit
de Spaanjche Wefl-lndiin, zo wl in V •water,
ah op 't landt teilende.
Zv celvkt naar een Hagcdis, uitgenomen dat dit dier een
m, Abelßni, als ook Piß, cn anderen, hebbeo dez
e n d e n Ä / » f , o(Bafdifim genaamt, om dat hy een kap, als
cenkroon, oizynhoofdtdraagt. Maar dczc kap -
daadt naar geen kroon. Over den ganrchen rüg
vlcrk, leWkende naar de Vinnen van een grote baars, die
hy een
vierk eelVKendC ui. vun.'... j
fcherp icioornde graten overeindt (faande, en met gcfchubde
Vellen, gelyk de vifchvinnen, overkleed zynde, aan den nck
beeinncn, cn aan het dikke cinde van den ftaarc cindigcn. Op
het middin van den rug is de vinvlerk het brcedllc. De hellt
iftht ;
van den langen ftaart is mede mct een nogbrcdervinachtigevlerk
vanbovenvoorzien, om daar mede gints en weder te draaien.
Als zy in 't vlicgen fcn zwcmmcn zyn, zyn ze uitgebreid als een
•waaicr, eelyk zy hier vertoont worden. Zy gaan ook te watcr,
om hun aas te zocken. Aan landt en in detjomen, daar zy zieh
het meeft onthouden,leggen zy hunnc vlcrken ncirwaarts als op
malkandcrgevouwen, en wanneer zy van den cencn boom op
den anderen vlicgen, fpreiden zy de zclvc weder uit malkandcr.
De kap op 't hoofdt dient hen mede in t vhegcn.
Zy wetcn die met windt op tc blazcn, om 't hoofdt heiter
te dragen, en zieh in 't zwemmen boven tc houden. De
windt, dien zy daar in fcheppcn , können zy naar hun wclgevallcn
daar uit cn in laten gaan. Het hoofdt is, buiten de
Sap, gelyk het hoofdt van ccn Hagedis, met een körte, dikke,
tom, als de Salamanders. Boven de ooglcden hebbcn zy twee
•halve, becnachtige, witte, ringen, daar het veUige ooglidt,
dat fyn gefchubt is, en de oogen kan bcdckken, aan valt zit.
Dcbek, diepuntigtocloopt, i1 beloomt ganfchc boven-
Ivf is dönkcr afchgraauw, met kleine fehubbetjes , regclswys,
gedekt. Längs den rüg en Over den buik ziet incn ccnigc witK
plckies, Waat door zy als gcmarmcrt zyn, gelyk mede over de
iinvierkcn. De fchinkels, benen , poten en t uiteindc van
den dünnen Itaart zyn het grootft gcfthubt. De ondcrbui y -
licht afchverwig. De potcn zyn, gelyk die der Arabifd 4agcdilTen,
mct vyf zcer lange klaauwcn cn kromnje fchc.f.- na-
| d c n vöorzien, waar van echter de vyf voorte klaauwcn veel
kleiner zyn. Het ftaartcindt is grof en knobbchg van 1< -n ,
dat by de HagcdilTcn zo niet gevondcn wordt.
Het is een zeer feldzaam fchcpfel, dat weinig naar dczc oden
wordt gezonden. De befchouwcni kunnenwelve^rzckcrtzyn,dat
htt zel.e naar het leven in dezeplaatisgcfncden. By 7«»7!i»y mdt
n ook verfcheide afbccldfcls daar van, maar nagemaakt, en
ir die der oudcfchryvercngcrchikt,z;ondcr dat hy het dier zeit