T H E S A U R U S .
que & juxca duöum maxills fupcrioris, usque ad poftica aurium, quE rubicunJx albo margine fimbriantur,
fefe conjungunt. Oculi infignibus palpcbiis, Iquamatis, quafii fornicad funt. Maxiliam inferiorem
nigricantcs macula: ornant. Lingua, longa, laca, bifida, colorís ruffi eft. Ridum plurimi
obfidenc dcnciculi acuminaci. Superior corporis fàcies, ex facuracè fuíco fquamara, aliis rocundis (quamulis,
elacioribus, albicancibus, marmoris fere in modum, diftinguicur. Veneris lacera cucis veilic admodum
laxa, rugoià, albis nigrisque íquamulis quaíi adnubilara. Vencrem, cocamque corporis infernam
fuperficiem, eximiae cegunc iquama:, cransverfales, annulares, uci in ierpencibus, qua; ex albo perfundaca;,
nigtis variegate maculis, ad caudac usque principium ica disponuncur. Cauda vero coca iq^uamis
annularibus quafi circulara eft, & parce fui pofteriore, in acumen (ènfim arcenuacá, dilucc ruffum
colorem acquiric. Femora, & pedes, rariore fquamarum albicancium , rotundarum, elevaciorum. Sc
racematim accumulacarum, apparacu margarici-formi fuperbiunc. Digiti pedum ex albo fquamaci fune.
Dorfum, undique elabrum, peíline caret. Pedes, uti in plurimis Lacertarum, tam ancici, quam portici,
in quinqué abetine cSgicos, quorum qui pollicem refere, prxpofterè quafi, à parte extern.! fitus eft; huic
proximus digitus longiffimus, reliquique tres uno finguli articulo fuccefliyè decreícunc.
Plifims pro Serpente quadrupede hanc habuit Lacetcam. Markgrauius verb ejus exafliorem & nacur®
magis congruam dedit defcripcionem. Ceree & hinc Lacercas & Serpences smulatur, quod ova pon.ic,
radiis folaribus incubanda. Inter ipecimina Tejuguacuj ieu Sawvegaräe Lacertarum, quie noftro in muieo
aflervancur, utia datur Americana, plus quam duplo fuperans hancce, cam crafficie, quam longicudine:
ultra enim eres ulnas longa eft , fi una cum cauda fuá meciaris ; unde ob tancam excenfionem xri incidí
nativa fuá magnitudine baud pocuit. Tota griíéa eft, (tipinä corporis ficie ex albo variis ornau íquamis.
Sc ad digiti latitudinem nigris fquamulis circulara, qux albis rurfum quafi ftellulis elaboratse funt. Cxterum
forma huic fìmilis cft.
Num. 2. Lacerta Tejuguacuj Ceilonicai alia ffecies.
Forma cum priore convenir, at minor eft multo, & alio prorfus colorum apparata pi£la; unde illi,"
quam Tab. L X X X delcripfimus, magis accedic. Squama ejus fupernE, iàcuracè fpadicea;, maculis
circularibus, albis, oculorum smulis, transverfim per dorfum dispoiicis, diftinguuncur. Caput oblongo
anguftum ex cinericio diluciore & iicuraciore variegacur. Idem & obcinec coeum per habicum corporis
: ucrinque vero ad lacera candidi ventris aeramencum quail diffluens deoriùm candorem inquinar. Cauda
longiufcula, parte fui craftìore pulclirè annulara, extremum tenuius vinculis latis, fufcis albidis,
exornatum , monftrar. Femora, & pedes, ex albo & fufco parirer varia fune. Aures, nullo limbo prominulx,
ied profunde demerfe, albefcunc. Lingua, longa, bifida eft.
Num. Serpens, Africana, ex Madera, macilenta, Levipes dicia.
O b gracilitatem longitudini lòciatam macilenta vocaeur; Lewies aucem, quia velociflìma eilè fertur.
Dilute violacei eft coloris, iaturatè ipadiceis maculis, rhomboideis, per aliquam dorfi partem dispoficis,
tum vero disparencibus, variegata. Juxca veneris plus quam dimidiam iongicudinem cacenula decurric
flava.
met wit bcfoomt zyn,zich verecnigcn. De oogen zyn met grotc
gefchubdc leden als verwulfc. Het ondcrfke Kakebeen is mede
fraiii gcvlakt met zwarte plekken. Zy hccft een lange, brede,
gelplcccne, rosachdge, tong. De bck zit voi fcleine, puntigc,
laQJcjcs. Over hec bovcnlyfìs zy donker bruin gefchubt, mee
Avittc, rond verhevcne, Ichubbctjcs als ovennarmert. Langs de
zyden van den buik is de huidt zccr ruira, als over elkandcr gevouwen,
met witte en zwarte fchubbetjes als gewölkt. De
buik en 't ganfche onderlyf zyn met grote dwarsfchubben,
rinyswyze, gelyk de (langen, láeklced, wit van grondt, met
zwarte pleklen als overmarmerc tot over de dikte van den
Iburt, die in't gejieel als geringt en gefchubt is. Daar de dikte
van den ftaart eindigc, wordt het lange, puntige, uiteinde
liclu rosvcrwig. De fchinkels en bcncn zyn zeerleldzaam gefchubt
met wittc, rond verhevcne, fchuBbetjes, als peerlen,.
koppclswys, by elkandcr gevoegt. De teencn , of klaauwen'
zyn wit gclchuDt. Zy hebbcn geen kam over den riig, maar
zyn ganfch glad, en hcbben, gelyk de meefte Hagediííen, van
voren en van achccren vyf klaauwen aan hare poten, wa;u-van
dc diiim buitenwuat'ts als verkcert ibaat. De vinger, of klaauw
daar aan volgendo, is dc langfte : dc drie volgendo zyn telkens een
lecdtje korter.
Plinius liccft dit dier voor een Hang met vier poten gchouden.
Markgraaf hccft hct bctcr, en met de Natuur mcer overeenkomcniic
bcfchrevcn. Hct lege ook eieren, gelyk de HagedilTen
cn de Slungcn, die door de nette der zonne uitgebroeit worden,
ündcr dit (oort van Tejuguacu qíSauvegardes¡ die wy in ons Kabincc
hcbbcn, bevindt zicli een, uit de Spnanfche Weft-Indien
gezondcn, die mcer dan twccniaal zo groot en dik, en over de
dric eilen lang is met den Ihiart, cn dus te groot om in een plaat
naar 't leven gcfncdcn tc kunnen worden. Zy is geel graauw,
uiet wie vermengde fchubbcn over hct bovcnlyf, cn fierlyk, ter
breedte van een vinger,geringt, met zwarte fchubbetjes en Witte
rterretjes uitgemonilert. Vcrder is hct in gcdaante met dezc
overcenkomllig.
Num. 1. Ander foort wan TQ)\igM2.Z]i-Hagedisy
uit CeiJon.
Zy komt in gedaante met de voorgaande overeen, behalven
dat zy zeer klein valt, cn ganfch anders van verwe en tekcning
is, waar in zy mcer overeenkonift heeft met die in 't LXXX
Taferecl is befchrevcn. Dezc is donker bruin over de bovenfchubbetjes,
met witce, ronde, plekken, als oogjcs, dwars over
den rüg geringe. Het hoofdt is fmal en langwerpig, met donkere
en lichte afchverwe als overmarmcrt, van gelyken over 't
ganfchc lyf, en aan beide de zyden van den wicten buik, die mec
cen donker zwarte verwe als neerdruipehdc in 'c wit vloeit. De
lange Ilaart, die over zyne dikte lierlyk geringt is, heeft naar
het dünne eindt brcde , bruine, cn wictc banden. De fchinkels
en benen zyn mede met bruin en wie fierlyk gemarmerc. De
ooren zyn zonder randen, wit, cn diep binnenwaarts. De tong
is lang cn gefplcten.
Num. 5 Affikaanfche Slang, 'van het eilavdt ^oan
Madera gezonden , en genaamt Ligt ce voec.
Zy wordt om hare lengte en fchraalheit de fchraU genaamc.
Men gctuigt 'ev van, dat zy ongemeen fnel ter gang i-s cn dcrhalven
mede Levipes^ dat is: ¡igt te voet^ genaamt. Van verwe
is ze licht violet, met ruitige, donker bruine, vlakken, die cen
eindc wccgs over den rüg lopen, daar zy zieh verliezen. Längs
den buik, tot over de helfe, loopt een geclverwig kettingje, dut
Qjl I zick