
ï 6 R E R U M NATURALIUM
nomine Arhmí Maizj : flos Laffyrí xmulas, Papiümaceus, dilute coccincus, piilcherrirmim rcfert bisalatum
Papilionetn. Floris petioli de axilli prodit clavicula tenuis, illi firmando fubfcrvieiis, & filiquis
ejus, (emina (atúrate flava continentibus, prout íenfim ad maturitatem deducuntur, erigendis, ut à foliis
haud fupprimantur, fed ad pcrfcítum adlpirantes incrementi fui vigoreni, folis radiis fruantur. Sic
Conditoris Ter Optimi Providenria omnibus intenta Plantis, requilitas cuilibct ad propagationem partes
impertivit !
N u m . g. Sceleton Folii Gitala Amhoinenßs.
D. VaUntims T. III de Amboin:^ Arbor: Fol. 217 de arbore hacce Gilala refert, varias ejus dar! (ped
e s , hancque, cujus folii fceleton hìc exhibemus, aquaticam appellans, nil prxterea notata dignum adjicit.
Noftra: contemplationi folium hoc fefe obtulit (uprà crailum, fubtus lucidum, quad vernice illitum,
quod refma: in arbore notât copiam. CraiFities & firmitas folii craiEis iridicat lignolàrum fibrarum propagines,
elegantiflimè diftributas, q u s commonftrant oculo texturam filamentolam intermediam adeb lùbtilem,
ut in folio adhuc integro niliil ejus comparear, priter craflam tunicam (uper induftam.
N u m . 4. Sceleton Tolti Nati-Schamhu.
Infigne hoc folium una cum aliis arborum foliis ex Indiis Orientalibus noftras in manus pervenir fub
nomine Folii Jarnhos, quod cum fruau delineatum defcriptumque in Hort: Malabar: P. 1, Fol. i z
habetur. Novitatis ftudium nos induxit ad folia ficcata, exotica, deglubenda, &: in fceleton redigenda:
aas. quidem res failu haud eft impoiiibilis ; dum quivis facile comprehendit, magnitiidinem folii fequi
fibrarum quoque craliitiem, firmitacem & robur, ut fufFulciendo illi & in concinna fuá compage confervando
pares fint: ad quod iniignem etiam operam conferunt majores minoresque tubuli capillares, qui
requiritur, diftributi, fuccumque debite per folia, & omnes arboris partes niitriendas, propellentes. Quemadmodum
malfa Ginguinea per hominis brutoruraque vaia perpetuo motu circumducitur ; fie & cum liquidis
omnium vegetantium comparatum eft. Unde rurfum novo Ipecimine Omnipotentis Dei eluceícit
íapientia, qua: vel viliffimum folium vefte tam mamificâ, viftuque quotidiano impertir, prout piantarum
Anatomia ad minimas usque fibrillas proveda hodiè (àt clarè docet. Illius ergo Nomini immenfo
laudes & gratis ferantur.
N u m . 5. Sceleton Folii Bem-Schetti Orientalis.
D e Frutice hoc eft Orienuh, à Bramannis Dam-Paducali dido, cujus cum flore & frudu iconem &
defcriptionem exhiber Hort: Malab: P. II, Fol. 5. Craflìs & validis conftat tubulis & propaginib us : exim
i a , qua erat, craffities Sc fuccofius docet, plus illud liquidi ad ftrudurs fua: confervationem exegiflTe;
haud aliter quam corpulentus homo pra: gracili plure hquore eget. Res creata quxlibet, magna,"parv
a , fuo pro modulo vica: habet fuftentaculum. Non mufcas folùm videas bibentes , & liquida fugenl
e s , . fed multò etiam minora animaicula e venis hominum & brutorum fanguinem trahunr.
Pluri
alleen onder den naam van hom Matzy toegezonden. De bloem
gelykt naar die van de Lathyrm Papiliofiiiceus^ licht karmynrood,
als een fchonc dubbeldc gevlcugelde Icapcl. Uit de oxclen der
bloemftelen komt een dun klawiertje voort, om haarvaft te maken,
en harc hauwcn of zaadpeulen, welicer erties donker geel
zyn, naar mate dat zy rypen in de hoogte te houden, op dat zy
van de bladen niet onderdrukt, maar van de zonne tot naar volle
wafchdom en kracht opgroejende beichenen worden. Dus
heeft de eoede Scheppcr voor alle planten gezorgt, en elk gewafch
de behooi lyke delen tot voortlcweking gegeven !
Num. 3. Oiitklesd hladt wan den Amhoineefchen
Gilala-^ötff».
Van dezcn Gilala-boom gctuigt de Hr. Fakntyn in 't III Deel
der Amboineefche boomgewaflchen, fol. 117, dat 'er verfcheide
foorten van zyn, nocmcnde dezen, daar wy dit ontleed bladt
van vertonen , de Waur-Gilala, zonder iets merkwaardigs
daar van te melden. Het geen wy daar van aangemerkt hebben
is, dat het een bladt was, dik van bovcn , en glanzig van onderen,
als of het met vernis overilreken was, het welk een teken
van de harzigheit des booms is. De dikte en ilevigheit van het
bladt toont de dikke heutige vefeltakken aan,die in 't uitbreiden
zecr fierlyk en fraai fchynen, en de fyne dünne vefelige binnenwerken
aan 't oog ontdekken, waar van niets te zien is dan de
dikvdlige huidt, waar mede het bekleed daar om heen zit.
Num. 4. Geräumte 'utm een Jambos-iWi.
Dit grote bladt, n
fei, is ons, met meer
men uit Ooft-lndië,
cene aftekening, me
i ontbloot van zyn huidig en fappre kit
andere bladen van bomen, ter handt ge
met den naam van Jambos-Unát, waar
: de vrucht, nevern de befcbryving, .
toont wordt in den Malabaarfchen Kruidhf I Deel, bl. 12. De
nieuwsgierigheit heeft ons aangezet om droge uitlandlche bkdcn
te ontleden, en in hunne houtige vefelcn op te zetten, het welk
te docn is: want het is wel te begrypen, dat naar de grootte van
het bladt de vefelen groot, llevig en dradig moeten zyn, om het
zelve te onderíleunen, en te maken, dat het in zyne gedaante en
gefchiktheit blyve, waar toc de grote en kleine buisvefclen, die
zieh verfpreiden daar het wezen moet,vecl helpen, voerende het
fap naar vereifch door de bladen, en door al wat aan den gehelen
boom moet onderhouden worden. Gclyk het bloedt in de
aderen van menfehen en dieren eene gcdurig'e beweging en doorftraling
heeft, even zo is het met de fappen en vochten in aile
gewailchen en planten. Hier uit blinkt weder de wysheit van
den Almogenden Schepper uit, die het geringile bladt zo hecrlyk
bekleedt, en dagclykfch voedt, als wy door de ontleedkuntîe
der gewafTchen, tot de minile vcfelen toe, hedendaags gewaar
worden, waar voor wy zynen groten Naam lof en dank
moeten zeggen.
Num. 5. Ontliìeed hiadt wan een Heeßergcaafch
uit Ooß-lndie.
Dit Oofi-Indifch Hceftergcwafch wordt door de Bramannen
Bavï-Paducitlt genaamt. De aftekening van het zelve is met de
bloemen en vruchten vertoont en befchreven in 't II Deel van
den Maíabaarfchcn Kruidhf, bl. f. Dit bîadt is dik en grof van
buispypen en takken; en dewyl het zeer dik en lappig is geweeít,
kan men oordeelen, dat hct mecr vocht tot onderhouding
van zyn gefiel vereifcht hecft,gelyk cen zwaarlyvigmenfcli
meer vocht nodig heeft dan een mager. Elk fcheplel, het zy
groot,of klein, heeft naar zyn mare voedfel toe zyn leven. Wy
zien niet alleen de vliegen drinken en vneht naar zieh nemen,
maar veel kleinder diertjes zuigen het bloedt uit de aderen van
menfchen en beeilen.
By