r e r u m N A T U R A L I U M
Tonftotius; Antra fibi iti « r r ì effodit hoc aaimalculmn, T a ^ o m ^ r
L i n & mures capi i , & in colambar i a fcfe penet rando, ova puHo s abnpu.
M u f t e l / a d fimilia comparato: funt , 8c loco Viver rarum irfnrpanmr f
a n t r a ¿uniculorum, Sc hos inde expelkndum. Quum vero & tiKjuc per "Ì f
l i um fpecies, ei defcribendx diutius immotat i nolo; id faltem addicutus. quod Javan.ca h ^c M uMa
r e o r X t a t a collo & corpore fit brevioribus, quàmnofttas; quodque caput tegentes pili obfcLue ipadir
a f f i , Ì ddrfum^dilutc ver o flavi, qui ventrem vef t iunt ; candì m t à m . m apicem acutum &
n i g r i c a n t em definente. .. .
N u m . 5. Sciurus Amtricanus.
U n i c o l o r eil ; nec dor fum ejus txnia: di i l inguunt . Cr^terùm verb forma vix difFert a b illis, cjuos Tab.
X L V Ì Ì pa^ 7<r, reprxfentatos defcripfimu?. Heìc pr:.Iertim notati velim fingularia dia membr a gèn
i t a l i a , 'quibus mìnutum adeo anima l culum à natura donatum eft.
T A B U L A aUADRAGESIMA ET NONA
N u m . I. Erinaceus, parvus, nofiras.
V i f u injucunda quidem ha:c animant ium fpecies, at tangentis manui tamen terribiUor, « ^ a vulnent
f a d e ; dam ietis horret rigidis, ôc a cuum inftar cufpidatis, qua: perterebranda: cuti funt apa f f imx Viva
u b i cintreaaveris harc animalia, caput ilicò, pedes & caudam, ventrem vr fus ^
u t videas ampl ius, prêter informem g l o b um, rigentibus hotridum acutisque feus. C«erum, nocentia
n e m n H ccenofa mh^bitant ftagna 8c U a s , parum qux continent a q u ^ , ad hi^us ut fui .dum fais pe na
e r e pedibus qaeant: natare emm nefcmnt. Quin & ob fpin^ faas lapidofa fugiunt vada, & mollitiei
f o t a f f a sque^commodi s ftadent. Tenui contema vivant pabulo, de h e r k s , rai icbusque, tenerionbus
f b i crefcenlibus, rum S: de vcrmibus, alnsque reptiUbus, petite.^ ^tate d u m f
a u g e n t u r , tantamque fa;pe magmtudine m acquirunt, ut vel dmiidio fuperent, quem N um. 3 hujus Tab
u l x repraifcntamus.
N u m . 2. Idem, fufmo in ftta, fubtus conffkiendus.
N u m . 3. Erinaceus, Amerkanus] alhus.
S u r i n a m o nobis transmiiTas cum noftratibus maxima m partem convenir; nifi, quod, fuprnam corn
o n s qaa: tegant faciem, penna: breviores, cralfiores & rigidiores fint Ventrem fetaceus obfidet pllus,
f o n - i o r mulfe, & mollior. Caput curtum, craffumque, nullo fere mediante collo, adh^ret trunco;
u t i ° dum animai dorfo m c umb i t , optimè licet confpicere. Oculorum fuper^ra breves, obfcure falci
Pili vei lmnt ; latera verb, retrorfum, bugi , nigricantes. Auris externa in his, uti i n noftratibus, null
a deprehenduntur veftigia: at foramen duntaxat ibi loci p a t e t , quod fonum intromitut. Capitis antica
Sehnen i dat zy hunnc holen in de aarde , gelyk de mollen ,
Hebbcn, en op de zelve aazen; ook rangen ry mmzen, cn komen
de duivehokken doorfnufFelen, die zy van hunne eieren en
iongen beroven. Hier tc lande verilaan zv her zclve kunftje,
woflende voor fretten gebruikt, en in de konyne-holen gCKt,
ti die diar uit te jagen. Om dat dir dicr zieh medc m alle ianpuntig
is, j rk naalden, kan door de huidt heen ftekcn. Als
men le icvcuuig aanraakt, trekkcn zy' t hoofdt, devoeten, en
den ftaart byeen onder den buik,dat daar niets van te ircn is,^n
een ronde bal, mee overeind ihande Ikkeligc pennetjes. Zy
doen geen kwaad, en behelpcn lieh in vuile modderige plalTcii
floten, daar weinig water in is, om den grondt i " ' '
lenryvi,!!. v» j. —¡^
Javaanfche, dat wy hier vertonen, korter van lyf ... y—- - - - -
de inlandfchc zyn ; dat het haair op des lelfi hooHt donker
bruin, dat van 't bovenlyf ros, en dat van onderen Ucht geel is,
en dat de ilaart op 't cinde zwartpuntig is.
Kum. 5. Eikhorentje uit de S^aanjche Weß-lndün.
Dit Eikhorentje is van cen kolcur, zonder (Irepen over 't lyf,.
en verfchilt voorts in gcdaante weinig van de gcnc, welke m het.
XLVII Tafercel,bladz. yijvcrtoontcnbefchreven zyn. Het tegenwoordigc
dient voornamenilyk om de zonderlinge tecldclen
van ecn zo klein dier aan te wyzen.
N E G E N EN VEERTIGSTE TAFEREEL.
Num. t. Klein mlundfcb Stihhruyn, of
Dit foort van dieren is afTchuwelyk voor'toogimaarhetisnog
affchuwelyker als men ze met de handt wilvatten,alzo men daar
door ligt gekwecft wordt : want hun ftekelig haair, dat hard en
zy hun gemak zoeken. Hun voedfel is
behelpen zieh mec de jonge-kruiden en wortelen,
derige üoten groejen, als mede me
pende dierties. Zy groejen thet
wel de helft groter dan wy ze
andere kruilunne
J a r e n , en -worden
. dit Tafereel, Num. 5,
N u m . tíet zehe dier •van anderen in die gedaante
niertomt.
Nam. 3. Wit Egeharken uit Amerika.
Dit Egelvarken is í
rii
. - 1 Suriname toegczondcn. Het komt
met de Fnlandfche meell overeenj maar de pennen zyn korter,
dikker en fteviger over 't bovenlyf. Van onderen ^ n den buik is
het borftelige haair « e l langir en ¿achter. Het hoofdt is kort
cn dik, en daar is byna geen hals aan. Zy zyn beib tc zien, alJ
zy op den rag kggen: hunnc oogen zyn van boven met korc
donker bruin haair begrocit, cn aan de zydcn, naar achtcrcn
met lang zwart haair bczet. Aan deze vindc men geen
ooren eelyk aan de inlandfchej echter is 'er eene opening, dac
zy lioren kunnen. Het hoofdt van vorcn is wit, als mcde het