
F
V O Ó R R E D E N VAN DEN SCHRYVER.
met hct talloze getal van bloedeloze bcciljes, die het onmetclyk geheelal doorzweven en vervullen?
Om die reden hebben mecft alle de onderzo;kers der natuurlyke dingen zieh :e vrede gehouden met
alleen cen zeker deel van de Natuurlyke Hillorie by de handt te vatten. Onder de ouden hebben Arißoteles,
jEiianus , Phile, en anderen, zieh voornamentlyk op de natuurkunde der beeilen en dieren gelegt;
en de Schryvers, die fmaak in de zelve Hoffe hebten gehad, hebben hen daar iii gevolgt, en groren
roem by de nakomelingen behaalt, als : Conradus Gefnsrus, Ulyjfei Aìdrovavdus, Willem Pifo, Georg Maritgraaf,
Karel Clußus, Frunfois Hemmdes, Johan de Lact, Job. EufeHus Nieremierg, Bußamantinus, Joh.
Johnßon, Samuel Bochart, Wouter Charleton, Fratifois IFillaugby, ìVillem Roudelet, Thomas Moufet, Eduard
Wotton, Martin Lißer, Joh. Ray, Hans Slaan, ZtL'ammrdam, Goedaart, en meer anderen.
Gclyk de H. Schrift ook van vele dieren meldt, waar van de heilige beeldipraak (Hieroglyphica) ontleent
is, heeft de Heer Wolfgang Fratiziiis, wylen Doilor en Profeffor in de Godgeleerdheit in de hogefchole
te Wittenberg, de gefchiedenis van de zclve bcfchreven, waar van de Heer Johames Cypriatms, in
zyn leven Doftor en hoogleeraar in de Godgeleerdheit te Leipzig, cen Vervolg, nevens eene omftandige
Uidegging, in vier delen in quarto, in den jare 1711 heett uitgegeven. Na hem heeft de Heer J. J .
Scheuehxer, vermaard hoogleeraar in de genees-en wiskunde, over de zclve Hoffe zeer gelccrdclyk gefchreven
; zo dat mcn, door het gebruik der gemeide Schryveren, nu veel gemakkelyker cn kortcr tot de kennifle
van de natuur der beeftcn, cn van het gene Godt daar in heeft opgefloten en gelegt, om het Goddelykc
en het zedelyke te vcrbceldcn, kan komen dan te voren.
Op de zclve wyze is hct gelegen met de planten, kruiden, en andere gewaffcn, welke uit de aarde,
die de kracht om de zelve voort te brengen van boven krygt, opkomen. Wy zullen deze ftoffe, om
daar eene kortbondige ichets van te geven, in twce hoofddclen begrypen : want tot de minder fmaldelen
van elk foort en geflacht, en tot de ontlcding van bloemen, vruchten, enz. zullen wy hier niec
overgaan, onderilellcnde de heerlyke ontdekkingen, welke in deze cnze eeuwe in de bloem-en kruidkunde
gedaan zyn.
Het eerftc hoofddeel behelil: alle eetbare aard-cn boomgewaffen, gcfchapcn tot voedfel voor menfchen
en beeftcn. Het twede vervat al war tot geneesmiddelcn van het brolle en bouwvallige ligchaam, dat allerhande
ziektcns is onderworpen, behoort ; ten wate mcn hct eerfte ook onder het laatlte wilde begrypen,
nadcmaal het minfte kruidt, dat tot gemene ipyzc dient, cene kracht van verfterking in heeft, die de ziekte
van het ligchaam kan afweren, of cenigzins te hulp komen, zo nict in 't geheel wcgnemen. Maat
laten wy ons aan de algemene verdclinge houden.
Wy bevinden, dat m alle landlchappen, voor zo verre als 'er aarde en landt gevonden wordt, gewaffcn
en planten groeien, die tot nut en dienft van menfchen en dieren gefchapen zyn. De warme landen geven
de mecftc; maar daar is 'er, in 't algemeen gefcroken, geen, of her heeft gewaffcn, en zclfs zync
cigenaardige en byzondere gewaffcn, die nict in alle , maar in icder, naar zyne gelegcnheit en luchtftreek
, gevonden worden. Deze zyn vericheiden in gedaantc, eigcnichappen, krachten, gebruik, enz.
Zy verfcnillen in geflachten, en de geflachten in iborten cn byfoortcn, daar mcn nu gehele opftellen, of
Syßemata van heeft, voor zo ver als zy bekend zyn : want dat 'er veci meer nog onbekend dan bekend
zyn, ten minfte wat de krachten aangaat, is buiten tegeniprakc. Het is waar, dat'er zyn , die zekere
ßgnatuur en merktekenen dragen, daar mcn ict fcnynt uit te kunnen vorleben ; maar de kruidkunde
is nog zo ver nict gebragt, ora 'er hct rechte geheim van te weten ; hoewel zy eene van die wetenfchappen
is, daar mcn het meeft in is gevordert, cn dagclyks met zegen en vrucht in gevordcrt wordt. Het
is aanmerkelyk, dat mcn kruiden en bloemcn vindt, van welke de cene de gedaante van eenhoofdt hebben j
andere van oogen en ooren ; andere van tanden ; andere van de tonge ; andere van banden en voeten ; andere
van het hert, de lever, de long, de blaas, de nieren, de (pieren, enz.
Maar alle deze uitwendige gedaanten kunnen by de innerlyke krachten nict halen. Konden wy de zelve
alle kennen, wy zouden noe langer hoc meer ontdekken, dat wy, zo haaft wy onze voeten in de
groene weiden, cn zelfs op de gemene wegen zetten, over wclriekende balzemen , olien, en zouten, die
'er in verborgen zyn> doch daar uit getrokken kunnen worden, gaan, en dat wy met onzc banden
kunnen plukken het geen zo wcl tot onderhouding der gezondhcit, als tot wederbekoming van de zelve',
in gcval van ziekte, dienftig is. Tot het gras toe is 'er cene artzenykracht in, en de wortelen daar van
worden in de apotheken gebruikt.
Om van de uitlandfche kruiden, planten, cn (peceryen niet te Ipreken, hoe vele inlandfche zyn 'er,
daar de EJfentie en gceft door de kunft wordt uit gehaalt. Elke bloem heeft de Schcpper niet alleen gcfor-
•meertmet eene byzondere gedaante cn vcrwe,tot vermaak der oogen ¡maar met byzondere hoedanigneden
van fmaak , rcuk, en andere krachten, voor de overige zinnen cn het hert, het welk, als het bczwykt,
daar door weder by zieh zelve komt, wonderbaarlyk voorzien. Al wat groeit, is tot het een of hct ander
gebruik dienftig, en heeft daarom ook zyn byzonderen naam en wcrking. De bladeren zyn van
eene andere uitwerkinge en gebruik dan de bloemen, en de bloemen van cene andere dan de vruchten,
zaden, en wortelen. De fchorffcn en baften zyn niet onnut, maar dikwils van meer kracht en nuttigheit
dan de kern en het pit, het welk mcn hier door voorbeelden zou kunnen bewyzen, indien het niet
door verfcheide Schryveren reets was gedaan, en daarenboven door de dagelykfche ondervindinge niet ten
volle wierdt bewezen. De houten zelf vermelden de krachten der Natuur en de nooit volprezcnc volmaaktheden
des almogenden Schcppers. Uit het droogfte cn het dorfte voor het ooge trekt mcn zomwylen
de heilzaamfte wateten, balzamikfte geeften, olien, en zouten. Een arts en heelmeefter heeft de
bloem zyns levens, en zelfs meer, nodig om van dit alles een onderfcheide kennis te bekomen, op dat
hy
V O O R R E D E N VAN DEN SCHRYVER.
hy in ryper jaren in ftaat zy eoede geneesmiddelcn uit den groten wereldhof, naar den aardt van elka
ziekte, te. kiczcn en voor te fchryven. De grote Mcdicynmecfter heeft het al in zyne banden gegeven,
en die 'er Hem in zockt, zal 'er Hem in vinden, als den alwyzen en algenoegzamen Godt, die voor
den menfchc eene meer d p vaderlyke zorg, tot behoudt van zyn leven, van den beginne der fcheppinge
heeft gehad, en zonder ophouden gelieft tc hebben. Wie zou zieh in hct befchouwen van deze wonäerwerken
des Heeren kunnen verzadigen >
Graven wy tot de wortelen, inzonderheit die der bomen, wy bevinden, dat zy,onder andere cindens,
tot vaftigheit der aarde dienen; dat zy door hunne dradige vefelen cn wydcr fapvatcn de fappen, in de aarde
door daauw, regen, of andere invlocjingcn, met den algemcnen oi tmi-verfik« gceft, als het leven en het
vocdfcl van al wat groeit, gevallen, naar boven trckken, om het gcwas te docn opgrocien, en aan icder tak
en bladt zyn befcheiden deel en onderhoudt toe te brengen, tot dat hct zyne volkomenheit naar zynen
aardt ontfangt en wedergeeft, gelyk wy by onze Anatomifche vruchten aangemcrkt en bcfchreven hebben.
Befchouwen wy de baften en fchorffcn der bomen, zy zyn gemcenlyk digt cn naauw in een gevoegt,
gelyk een geweeffcl, en met een gom of harftachtige pap gcftyft. Zy dienen tot bcfcherminge van den
I hm en de takken, als cen overkleedt, dat zy voor al te grote hette, koude, droogte, en nattigheit bcwarcnj
en op dat dit overkleedt niet vergaa door toevalTen v.in buiten, komt 'er alle voorjaar of Lentetydt
eene nieuwe circulatie of doorftraling in, die ze heelt daar zy gekneuft en gewond is; die ze uitzet
daar zy is afgebrokcn, en die ze verfterkt daar zy zwak is geworden; en als deze doorftraling daar in
komt, dryftzy uit den ftam en de takken de knoppen, bladeren, bloemen, cn vruchten.
Slaan wy ons oog op de bladeren, zy matigen de hette, en dienen ora de al te fchi.-lyke uitwaaffeming vän
de vochtige delen te beletten, en de al te vochtigc lucht, daauw, cn regen af te weren, op dat de tedere,
vrucht of bloem niet gekrenkt of befchadigt worde, zo dat zy tot eene (¿haduwc en befchutting zo voor
al te veel koude, als voor al te veel wärmte dienen, behalven het fieraadt, dat zy met hun loof de takken,
die anders blote armen zyn, en de ganfchc plant, die anders met een kaal hoofdt ftaat, gclyk men
's winters ziet, waar in zy een doods gelaat vertonen, byzctten, en daar mcde rondom bekranffcn.
Laten wy ons oog fpelen op de vruchten cn zaden; elk gcwas heeft zyn zaadt,en elk zaadt zyn huisje,
naar de gedaante en den aardt van het zaadt, het zy rond, langwerpig, drie-of vierkantig: daar is in alles
eene evenredigheit, die alle kenners, hoe ver zy ook in de plant-cn bloemkunde gevordert zyn, in
verwondering wegrukt.
Wy vinden in de Godgclecrde Natuurkunde van den groten Natuurkenner mlliarn Derham, bladz. 44J,
aangcmerkt, hoe de Natuur voor de voorttelinge en behocdinge van allerhande gewaffcn Zorge draagt; en
John Ray, in zyn bock Gods wysheit in de werken der fchcppinge vertonende, merkt aan, I Deel, bladz.
I I I , hoe grote zorg de Heere heeft gehad om de zaden, waar door alle gewaffcn, kruiden, bomen, enz.
moeten voortgezet en onderhouden worden, te bewaren cn gocd tc houden. Meer andere brave cn zeer
verftandige Mannen, den Liefhebberen van deze wetenfchap, en de natuurlyke zaken in 't algemeen, niet
onbekend , hebben daar van gefchrevcn; maar doordicn zy aangaandc dit ftuk van de planten en andere
aardgewaffen nog vele zaken voor hunne ondcrzoek-lievende nakomelingen hebben overgelaten, zo wcl als
de tot hier toe gebloeit hebbende Schryvers ovcr de natuur der beeftcn, en het geen daar toe behoort,
waar van wy tc vorcn omftandjg hebben gcfproken, heeft men alleen op hun voetfpoor yoort te gaan,
om daar in gelukkig en met een gewenlcht gevolg te vorderen. Want, zeker, daar valt m beide nog
meer te ontdekken dan 'er ontdckt is; maar mcn zal 'er ook met d en tydt, en door arbeidt, onder Gods
zegen, meer achter komen, als men maar ruftig op het gemaaktc fpoor voortftapt.
De middclen daar toe zyn : L De werken der voorgaande Schryvers, waar van boven is gciprokcn, ds
welke ons voorlichten; en fchoon in cenige delen gebrckkig, zyn zy echter van grote nuttigheit in andere.
II. De nieuwe en geftadige ontdekkingen van byzondere Licfhebbers, cn van ganfche Genootfchappen,
gelyk de keizerlyke, die van Londen, van Parys, van Neurcnbcrg, van Berlyn, en andere. III. De nieuwe Reilebefchryvingen
van natuur-cn wiskundige reizigcrs, die of op hunne eige, ofvorftclyke koften vremde
landen hebben doorgereift, en alles, dat ieder landt raar en ieldzaam voortbrcngt, op de allernaaukeuriirftc
wyze doorzocht en aangetekent. IV. De verftandhouding en briefwiffelmg met gelecrden binnen
en buiten Europa, door de vier delen der wereldt hecn. V. De doorluchtige en alom beroemde keizerlykc,
koninklyke, en andere Genootfchappen, die in Duitfchlandt, Engelandt, Vrankryk, Portugal,
Italic, cn eiders, tot voortzettinge der Natuurkunde, en alle daar op betrekkelyke zaken, zyn opgerecht,
VI. De doorwrochtc fcliriften van de mcefte ledcn dezcrGenootfchappen, wier namcn wy kortheitshalvcn
met ftilzwygen voorbygaan, cn daar icder Liefhebber mcde raadt kan plegcn. VII. De heerlyke Kabinetten
van allerhande (oorten van natuurlyke dingen, die federt ecnigc jaren byeen vergadert zyn, waar in
Holl.indt boven alle andere landen uitmunt.
Waar vindt men dicrgelykc feldzaamheden van allerhande land-watcr-en zcewonderen dan hier te lande ?
Waarzulkc rare bloemen, planten, fchulpen, horens, viffchen, vogelcn, beeftcn, dieren > enz. Her
is waar, dat mcn hier nog geen Genootlchap van Natuur-onderzoekers heeft opgerecht. Wat daar de
reden van zy, zullen wy niet onderzoeken; maar hct is zekcrlyk te beklagen, dat 'er in een landt, daar
nict alleen voorraadt, maar zelfs overvloedt is van al wat tot de ontdekkinge der feldzaimhcden in de
Natuur, tot voortzettinge der wetenfchappen, cn tot vcrheerlyking der Natuurkunde vereifcht wordt, zo
weinig .aanmoediging tot aankwcking der verftanden cn gcleerdheit wordt gevonden. Maar des niettegcnftaande
zyn 'er Liefliebbers, die vermaak fchcppen in het vcrzamelen der feldzaamheden, welke tot de
* * * * z Natuur