
T^B.JCXXV
t h e s a u r u s . ^^
T A B U L A T R I G E S I M A E T a U I N T A .
Num. I. Animalculum Cynocephalum, Ceilonicum, Tardigradum
diQum, Simii fieciesi mas.
F o p e polhcem emmec, uti in avibus, cjuo corpUus fefe adggcre firmu r & f c l ™
Marem ha^cce icon fift.t, membrumque genitJeVub lu. A confpicaam eft. Teft cu! a ^ p one ad^^
denc fatis mfignes & Iati. Cauda ns nulla, ne talis quidem/qualis Tardigradis ft S eSu7 ¿
frudibus procerarnm arborumvivum, gaos, cxemplo Ine notaL digniffimo, mafcu as p T f r f
fua ab arbonbuscarp.^ & p^guftat, utrum gra/fapo„s fint, anteqiám famelk p o r t a r u "
v i a f f im m re ciepent fuum marem, & fi forcé inertiorem effe conüge it, ad Venerem exdra EorZ
h , f t o „ . habetur apud D Tancred. Rohinfin, 6c D. Charkton m Mufio ra ifmoruu Z m a Z ubiTtS
Simios numerantur : quo & a Raio m Synopß Animalium . rekta funi '
Num. 2. Tcemina frioris AnimakuU, Tardigradi diät.
Convenir hxc in omnibus cum mare fuo, exceptis mammis & partibus generation! dicatis Ubera
b t u " eft ^ n S " V^ ^ T ~ P" - quorum ¿ne c "
hns L Hom^n^ n f f hi. efformandis iefe geffit Natura, ut cunftil xquè Animantinò
e L ^ r T r P f r ^ ^ducatum, v idui proprio corpore
qua^rendo, & quafi lucrando par eflet. Fcemella h^c ufrinque ad latus capitis, juxta aures Minoré
3 otoü " ha u d ^ e v ; ' o r n a r « u m onci!
liant. Doríi pili paulo dilutions funt colons, ventrisque magis f í fci , quam quidem in mare.
Num. 3.
lirtt afchvemig. De coren zitten digt en pkt aan 't hoofat.
ge y e menfchcn-ooren, maar zyn met hun haair bedckt. Dit ¡s
gelyk wy gezegt hebben,cen moer-Luiaardt, met twee borlten
die onder de voorfle poten zitten, bet welk doedt denken, dat
dit loort a leen een jong in elke dragt voortbrengt. Zy hebben
00k geen ftaart. D.c uit Amerika hebben een ttSmpje.^
V Y F EN D E R T I G S T E TAFEREEU
Num. I. CíUmfih dìerim, met em Hmdshooßt,
Luiaardt genoemt, hehbende de geßalte van een Aaj.
Dit dier wordt zeer kwalyk LiuaarJt gtnotmt, naardien 1
n.et traag,noch lui is, gelyk men aan de Tange, dünne,benen
•llf» Ivf Unrr o., 1
het
brede, nagelen. Behalven de vingeren hebben zy naall: den duim
een langen,puntigen, kromachtigen nagcl, gelyk de vogelen dienende
om zieh daar raede vaft te houden en te krabben.Deze figuur
v-erbeeldt een mannetje. Het teellidt wordt by let. A aangewezen.
De balletjes zitten digt aan den aars, zynde vry groot eti
breed. Zv hebben in 't geheel gecn ftaart, noch llomp , eelvk
de Luiaards. Zy leven van vruchten en zadcn van hose bo^n.
die het mannetje, dat aanmerkelyk is, %'oor het wyQeVan de bomen
plukt, en proeft of zy goed van fmaak zyn, voor dat hy ze
aan het wyf]e overgeeft, dat het mannetje ook zo lief heeft, en
het zelf aandoedt, wanneer het te lang duurt, dat het 'er niet
van bcfprongen wordt. Zy zyn befehreven van D. Tancnd Robmjon,
en D. Charleltn in zyn Kabinet der allervreemdfte Be.
dierten , en geftelt onder de Aapen , gelyk Kajus ook gcdian
heelt m zyn Synopßs Ammalium bUdz. 145-.
armen, ?„ 't ganfche ly?, dat lang en dun is.'^genoeg iien kan,
m het tegendce ,s het ras en vlug in 't gaan en klolteren op de
bomen. In gedaante en werkzaamheit gelykt het naar een Aap,
mar het veel mede overeenkomt, uitgenonien de bek, en neus
die a s ingediukt lang is, en fmal uitfteekt, naar een Hondshootdt
gelykende. Act is fcherp van leuk. Het hoofdt is van
boven rond, gelyk ook de ooren, die te gelyk breed zyn, dun,
doorfchynend kaal, zonder haair, cn ficht alchverwig. De
bek ,s vol feherpe tandtjes bezet. Het haair over het lanfche
lyt IS rosacht.g, ang, woll.g, en zeer zacht als zyde, ofVclyfc
»Is het haa.r van de Mollen. Over den rug is het wa! bruiner,
° benen zyn
S , 1 j "'"S"' "" •'"i™. <i'= dik voorhdt heeft,
gelykende verder naar Menl'chen of Aapen vingers, met körte)
Num. Wyfje wall den 'voorgamden zogenaamden
Luiaardt.
Het zelye komt in alle delen met het voorgaande mannetje
overeen,uitgenomenmde borften en tetlledcn. Dit foort heeft
tweegrote borften, met vier fpenen, ofuiers, om dat zy ' '
jongen teffens voonbrengen, voor ieder jong (
kmg der Natuur, die voor alle dieren zo wel al
e fchik-
íchen zorgt,tot dat ieder in zyn geflacht en foort opeevoedzynde,
de koft voor zieh zelve kan zoekcn, en als wifmen. Het
wyfje heeft aan weerzyden van 't hoofdt, längs de ooren, twee
bosjes lang gekrult haair; die tot den hals hangen, en zieh zeer
fierlyk vertonen. Aan 't bovenlyf is 't haair war lichter, en ast»
t onderlyf wat bruiner dan dat van 't mannetje.
O » Nma. JÍ
H