R E R U M NATURALIUM
Num. 3. Bícinut Juleis, arborifcens, Amerkanus, Populea fronde, argentea, ßvi
foliis Populi nt^i argenteis.
Cmnamomtm quoque fyheßre vocatur hsc Pianta, cujus folia, Populi nigra: smula, fupra amoeno vit
ó t e , fubtus candore argenteo nitent. Fruûus, è pcdunculorum foliorum axillis protrufi, retundís fcminibus
fcatent, qu;e tenuibus curtisque innixa petiolis, in fpicas quafi digefta. Plants & Infedi, Ricini
d i f l i , armula funt. D. Jac. Breynius in Prodrmn. teftatur, vegetans hocce in hortis D. Fagel Se Beaiimmt
germinaiTe. Surculus hic una cum aliis plurimis ex reliflâ à D. Kichelaar hxreditate ad me pervenir. Simii
arboris hujus fruilibus mire inhianr.
Num. 4. Serpens Rotange Ceilonenfis, rarior a* elegantißma.
Triples hanc tsnia, nigra nimirum, albicans & fubfufca reddit venuftiffimam. Vcntrcm pulchrc albidum
fquami nigrE transverfales variegant. Caput concinnum fquamis quoque non minus elcgantibus
VelHtum eft. Indis Rotauge vocatur.
T A B U L A TRIGESIMA ET SEXTA.
Num. I. Thilander:, Opajfum, five Carigueja, Brafilienfisi fnas.
Peregrinomm Animalium curioii in Belgio Glirem fyheßrem vocant. Americani vero Serwoii & Certgom:
neque tarnen ultra viginti quinqué abiiinc annos excedit, ex quo rarum hocce Animal è Brafilia U
Surinamo, quibus in locis nafcitur, has in oras cranslatum eftj quamvis ßc vetuftioribus Zoologis noturn
faerie, uti Fifoni, qui Maritacaca, Hernandeiìo, qui Tíaquatzin, Lerìofarigoy, Smi^ulpam, &c Geiìiero,
qui Ihepofum illud appeUat. At iconeni ejus nemo dedic. Rajus in Synopf. Anim. fag. 183. quam exa-
¿tiííimé illud defcribk, juxta inftitucam ab Ipfo & D. Markgravio ejus Anatomen. Caput, Vulpino fim
i l e , oblongum eft, & in acutum convergir. Anterius fupra roftrum nares patent. Ridus, ampliCiimus,
fupra in&aque acutis dencibus, uti inVuIpe, fcatec. E labio fuperiore utrinque & oculorum
Cantliis promiiïi pili, inftar barbul^, extant. OcuU ipfi infignes & lucidi. Sub auricuìis pr^grandibus,
fubrotundis, arre£tis, & prx cenuitate fere pellucentibus, calvities régnât. Caput ûturatè fafci pili
obiìdent: dum binx, dilute flavefcentes, maculx fupra oculos vifuntur. Ambitus oris, totus venter,
brachia, crura & pedes eadem ratione comparata funt. Pilus, fuperñam corporis facierti qui tegic, long
u s , lanuginofus, mollis, &: faturatè fpadiceus eft; cauda vero fimiìiter per digiti longitudinem ab initio
pilofa, dein ad extremum usque calva, & rhomboideis quafi fquamulis veftita eft. Pedes antici,calvi &
glabri, Hominis manum referunt, fedii quippe in digitos quatuor, unumque poUicem, brevibus & aliquantum
acutis unguibus munitos. Poftici vero longiuículi calcaneis innicuntur callo craífiore obdu¿i:is,
caetera cum pedibus Simiorum convenientes. Vidbus horum Animalium frudus funt, folia, corticesque
arborum, quas Simiorum ad inftar norunt confcenderci arundine faccharina, avibus, &c gallinis
quoque vefcuntur.
Num.
Num. 5. Spruit ^van een Amrìkaanfch gevjas ¡
Wilde Kaüeel gevàamt.
De bladcn zyn gelyk de zwartc PopuHerbladen, van boven
fchoon licht groen,cn van onderen geheel zilverglanzig wie. De
vruchten , die uit de oxelen van de bladileeltjes voortkomenj
iyn riilwyze vol ronde zaadkorreltjcs opdunne^ körte, fteely es, gelyk
Mollenkruidt, of Wonderboom , in de gedaante van Hondsluizen.
Volgens her getuigenis van den Heere Jac. Breynius^ in
zyn Prodromus, is dit gewas gegroeit in den hof van de Heeren
Fagel en Beaumont. Dezc fpruit heb ik uit den boedel van den
Heere ¿Ticèe/aar bekomen, nevens verfcheide andere. De Aapcn
eeten de vruchtjes van dezen boom ongemeen graag.
Num. 4. Zeer rare en uitnemenà fchcme Ceilonfche
ßangi Rotange genaamt.
Zy is voorzien met drie banden, zynde als zwart wie, en uit
den truiuen. Het onderlyf is fchoon wit,en met zwarte dwarsfchubben
getekent. Het hoofdt is niet minder fchoon, en fierlyk
gefchubt. Zy wordc van de Indianen Rotange genaamt.
Z E S EN DERTIGSTE TAFEREEL.
Num. X. Philander, of Bofchrat y utt Brazil}
het mannetje.
Dcze Philander wordt ondcr de liefhcbbcrs van vrcemdc ge^
dierten in Hollandt een Bofchrat, en in Weft-Indie StrwoH en
Cerigons genaamt: doch het is niet boven vyf Cn twintig jaren gcleden,
ckt het in deze landen overgebragt is uit Brazil en Suriname,
op welke beide plaatfen dit raar en feldzaam dier valt,
hoewel het by ouder fchryvers bekend is, alsby Pifo, die het
dennaamvan Maritacaca gtth, by Hernandes, die het Tlaquatzin,
Leriofarigoy, Semivulpa , cn by Geiherusj die het Thspojfum
noemt. Maar by geen van alle is het in prent gebragt. Rajus
imyn Synopf jinim. bl. 183 befchryft het zeive zeer naauwkeurig
naar de ontleding, die zyn Ed. en de Heer Markgraaf daar
van gedaan hebben. Het hoofdt eelykt naar dat van een Vos,
zynde bygevolg langwerpig , cn lopende fmal toe. Het heeft
ncusgatcn,gelyk een Hondt,voor aan den bek, die heel wyd cn
vol puntige tanden van boven en van onderen , gelyk die der
Voflen, bezet is, en waar aan vele lange haairen, alsbaarden,
hangen, zo om den bovenbek, als boven en aan de zydcn der
oogen, die groot cn helder zyn. Onder de ooren, die groot en
rondachtig zyn, en opwaarts ilaan, is het in *t geheel van haair
ontbloot,cn de zelve zyn zo dun,dat zy byna doorfchynen. Het
hoofdt is met hoog donker bruin haair begroelt, met twee licht
feelachtigc plekken boven de oogen, van gelyken om den bek,
et ganfche onderlyf, en de banden, benen cn voetcn. Het bovcnlyffche
haair, dat in 't geheel lang, wollig en zacht is, is
donker bruin,inigelyks de lange Itaart,die van achtcrenruimeen
vinger lang haairig, en verder ten cinde uit kaal cn ruitig gefchubt
is. De voorfte potcn,die kaal en glad zyn, gelyken naar
cen Menfchen-handt, met vier vingeren en een duim, roet körte
nagelcn, eenigzins gepunt. De achterfte voetcn zyn langwerpig,
met hielen, van onderen dik, met eelt beeroeit, cn verder
met die der Aapen gelykvormig. Hun voedfel oeftaat in vruchten,
bladcn, baften van bomen, daar zy op- klouteren als de
Aapen, zuikcmct, vogclen, cnhoenders.
Num. t.
iH
ü