
T H E S A U R U S . 133
margarìtarum inftar cxtantibus, perqué totam fronrem & nafum etiam con^icuis, fimbriata funt. Ingluvies,
òc tota corporis pars inferna, lerratis quafi dentibus horrct ^ iiinilibusque & cauda; prona facies alpera
ef t , ubi ícnfim minores fa£ti, ad crifpatum tandem ejus finem prorfus evaneicunc. Saturate cinereogrifeus
color hujus dorfum & ventrem tingit. Cauda crilpula txniis velaci annulata eft. Vcntris lacera,
ex cinereo dilute flava, fquamulis rotundis, eminemibus, ex fubrufFo, marmoris inftar, variegatis. Se
quafi undulatis, tcguntur. Fcemella harc ef t , caudamque plcrumque iurfum reflexam gerit, dum maículis
illa deorfum pendula & minus crifpa eft, prout in Laccrcis quoque obfervatur.
N u m . 2. Chamaieoj Orientalis, ex Amhoina,
Amboina nobis hic miíTus eft, una cum nonnullis junioribus, quos Num. 4 & 5 reprxfentac. In
Molluccenfibus quoque infulis eos provenire, teftatur Fr. Valentyn. Et hxc Fcemella eft, uti crifpa docec
cauda, furfum reflexa. Mitra, feu corona capitis aliter omnino comparata eft, quam in priorej quippe
referens ipcciem cucullarum, aparte poftica lato & exftante margine munitarum, quibus olim (& vel
hodicdum nonnulla) fcemina: piícaria?, prifci sevi, hic in Belgio uti folebanc. Neque tarnen multum
extuberat iftha:c corona, fed appianata eft, & fquamulis albis, prominulis, tanquam margaritis, fimbriata.
Ridum quoque fimiles obfident fquamulce, totumque corpus, qux tamen minufcula: fune.
O c u l i , annulo cindti, grandes, rotam currus radiatam referunt; dum pupilla modiolum rots imulatur,
& fpatia intermedia varié elaborata fune. Spina dorfi Òc tota cauda tam gibberofa.' protuberant, ut finguli
articuli facile dìftingui queant : idemque de coftis verum eft^ quamvis nec gracile, nec macilentum iic "
Animai. Corpus ex cinereo iìituratè grifen, caputque, cum pedibus caudà, dilutiores paulo íquamuìx
cegunc.
Num. Chamdeo, Ceìlonicus3 ßihcrocei colorii".
Squama omnes, margaritarum inftar elevati , fupra lucida: funt & refplendences. Mitra, feu corona
ejus rurfum alio fe modo habec,quam in prargreiTis-, fiquidem iniignibus & prominulis veftiatur fquamis,
fmgularique arrificio rotundis extantibusque tuberculis fimbrietur. Os admodum amplum, longamque
porrigens linguam, obtuilore multò eft aj>ice, quam in aliis. Fauces vero omnibus valdè patul^ funt5
inque has totam linguam retro trahere, rurlusque quam longiilìmè inde evibrare queunt. Dorfum hujus
denticulis caret, at prona corporis pars, à maxilla inferiore ad anum usque, iisdem minuiculis obicilà eft.
Pedes, uti priorum omnium, binis, ternisque concretis digitis conftant. Maiculuni hic repra^ientac5
quum cauda ejus deorfum pendula fit.
Formicis autem veícuncur Chama^leontes, uti Myrmecophagi, linguàque hinc adeò prolixa prarditi
f u n t , quam facile retrahere ÒL emittere norunc Prardam capturi linguam, quam longiftìmè exertam, intorquent
circum arboris ramum, quem Formicai aliave infedta, hauriendi inde pabuli gratia, petunt : his
vero medio in opere ferventibus, linguam fubito retrahit Chamxleo, captaque fic animalcula iftharc una
faucibus intrudit, ei fuftentando iniervitura. Ita vi^titat animans animante.
Num. 4 & 5.
over 't ganfche voorhoofdt en den neus lopen. De onderkrop
en 't gehele onderlyf zyii getand zaagswys, als mede de ftaart
van onderen, daar zy allengskcns verkleinen, en naar het gekrulde
uiteinde gehcel verdwyneti. Deze is donker afchgraauw over
den rug en onder den biiik. De ^ekrulde Ihart is gebandeert,
of geringt. De zyden van den bulk zyn licht afchgeel over de
kleine, ronde, verhevcne fchobben, met rosachtiger verwe gemarmert,
als overwatert. Deze verbeeldc een wyfje, dat zyn
ftaart gemeenlyk naiu- boven omgekrulc draagr, terwyl de manneties
nederwaarts,en minder gekrult zyn,gelyk men by de HagcdilTen
vindt.
Num. Kameleon uit Ambon.
kleine,ofjongen,die hier by Num. 4 en f gefneden ftaan.
gens Fr. Valentyn komen zy ook van de Molukfche Eilanden.
Dcze is een wyfje, gclyk blykt aan den gekrulden ftaart, dien
hetopwaartsdraagt. Hetkapfel of de kroonop'thoofdt is ganfch
anders als die der voorgaande, cn gelykt naar hcc kapfei, dat eertyds
(en nu nog eenigc) oude Hollundfche vifchwyvcn plegen te
dragen, van achteren met een brcden opilaanden randt. Dcze
kroon, ofdit kapfel is niet verheven, maar platachtig, met verhcvene,
witte , fchobbetjes befoomt, als of zy beparelt was.
De bek is ook met geparelde fchobbetjes bezet, als mede het
ganfchc hoofdt,daar echter de verhevcne ronde fchobbetjes kleiner
van zyn. De geringde oogcn zyn groot, en gclyken naar
een radt van een wagen met fpeken. Het binncnile gezicht gelykt
naar de nave in 't radt, vorder mec verlcheide tuflchendc-
Icn doorwcrkt. Het ruggebeen ftaat met den gehelen ftaart zo
gcbiilt uit, dat racn daar byna icdcr gcwricht vau zou kunnen
Tum. /.
teilen, gelyk mede de ribben : echter is die dier niet fchraal,"
noch mager. Het is donker afchgraauw over 't lyf, met wac
lichter verwe over het hoofdt : de benen, en de ftaarc Z)n
gefchobt.
Nuni. 3. Ceilonfche Kameleon, oi>er V gehele lyf
licht geel j of hellende naar Sa-ffraan-geel.
De fchobben, die alle als geparelt en verheven ftaan, zyn van
boven licht en glanzig. Deze heeft weder een andere kroon,
of kapfel, als de voorgaande, met groter, verhevene, fchobben
bckleed, en fierlyk als naar de kunlt befoomt met ronde heuvclachtige
opwerpfelen. De bek, die heel wyd is, en daar een lange
tong uit Üeekc, is van vorcn veel ftomper dan die van de andere.
Zy hcbben alle een wyd keelgat, daar zy de tong heel in
te rüg kunnen halen, en wederom lang uitfteken. Dcze is over
den rüg niet getand, maar onder 't lyf met kleine tandtjes,van de
onderkieuwen af, tot aan de opening by den ftaart. De poten
zyn gelyk die van alle de andere, met twee en drie klaauwen aan
elkander vaft gchecht, of gegroeit. Deze verbeeldt een mannetje,
om dat het zyn ftaart hat neder vallen. De Kameieons
geneeren zieh met Mieren,gelyk de Micrcn-eeters:daarom hcbben
deze dieren lange tongcn, die zy gemakkelyk in cn uit kunnen
halen. Om hun aas te rangen, fteken zy hunne rong lang
uit, Haan de zelve over een tak van cen boom, daar de Mieren
naar lopen, als mede andere gekurvene dieren> maar als zy hun
voedfel en vocht daar uit mcnen te halen, en in hun befte fleur
zyn, trekt de Kameleon de tong fchielyk in, veritrikt daar mede
andere diercjes, die gevangen zyn, en hem tot voedfel dienen.
Zo lecft'hct tene dicr van het andere.
LI Nuai. 4 (