T H E S A U R U S . li ^
T A B U L A SEPTUAGESIMA ET OCTAVA.
N u m . I. Generatio Ç^ Trmsmutatio Ranarum noßratium, fi've Europmmm,
Qüod hac de re propria nobis fiiggeíTit experientia, ediíTtremus. Aliquot elapfi fune anni , cum à
D . Johanne Ooflerwyk, Bibliopola Amítelardameníi, tum cogitante de Appendice quâdam tradatui D.
Merian de Infcilis Surinamenfibus fubneitendâ, rogaremur, auxiliatrices ut huic operi manus adfcrremus,
transmutationem Pifcium in Ranas, harumque rurfus retrogradan! in Pifces adjungendo. Cui cquidem
dum annuebamus haud inviti, £i¿tum ut pro noftrâ harumce rerum cognitione poílulacum , quantum par
e r a t , ímius executi. Quum tarnen ab ilio tempore piara defuper & evidenciora tcntavcrimiis experiment
a , rem totani exafliifimè, & quanta valemus peripicuitate, nunc ob ociilos ponemus ^ nil dubitantcs,
q u i n Curioibrum animi, hadlenus a nobis forte diiTentientes, iìc convinti in noilram quoque fmt ituri
Ìententiam.
N u m . I. Primum exhibet Rana^ principìum, quod ipeciem refcrt ovulorum, Piicium ovis haud abfim
i l i u m : \\xc primo vere à Ranis eiaculata graminibus, juncis, aliisve plantis per paludes & ftagnantes
aquas reperiundis adharrent^ eadem prorfus ratione, ac Pifces ovula Tua, in mari, cuidam quoque materice
adfigunt, aut contra illam eifundunt, h i c ut ièmine la£tco virili, feu laítibus ita didtis irrigati queant,
& ex binorum unione ipeciei fìat propagatio. Ovula h.xc magnitudine haud exfuperant tenuis aciculíc cap
i t e l l u m , &: racematim congregata, inllar Ìeminis Papilionum, aut Animalium exanguium, membrana:
Cuidam tenui incluía, gelatinoío quodam humore perfuià deprehenduntur, uti vitellus ovi in albumine
harret.
Poftquam ìeminis mafculini aura afflata funt ovula, Ranar his continuo adfident, ea fovendi gratia,
doncc augmentum cariant; tumque illa fponte fecedunt à corpore, cui adharferant, & in aquarum fuperfìciem
emergunt, ut à folis radiis jullum incubatus calorem adipiicantur: fic dein ovula hare, quali á le
mutuo íeparata, aliquatenus con]uñeta tamen manent, inque rotundos globulos, quorum quilibec binis
tunicis inveftitur, abeunt.
N u m . i. Pundum illud nigrum in centro hxrens indicatur, quod primum Ranulx eli rudimentum ,
immerfum tenui liquido CryrtalUno, ruríus circumdato tunica quadam orbiculari, inlìrar ocelli, in qua
hxret tenax glutinofus humor, pro nutrimento Embryonis iníerviens 5 doncc hic vita donatus, inde prorepat,
forma minuti globuli nigri, tenui acutâque cauda inftrudi, qui feníim accreícens, Sc parte cau-
¿X propinqua latior evadens, pilciculum refert, juxta Num. 3.
Num. 4. Fcetus hosce iam majores reprxfentat, dum caudulas gerunt pinnis marginaras, oculosque
fpccic nigrorum pundtulorum vifibiles : os quoque hîc iam cernitur, & txniola in abdominis medio, fu»
niculum refer-ens umbilicalem, ex qua paulo poft protruduntur pedes poíleriores, uti Num. y eil videre.
N u m . ó". Jam fere Ranx ficiem pra: fe ferunt parte capitis antica ^ cerniturque protuberantia, ubi
primus pes anterior cutim perforât, Ôr ferme perfeítus iam prorumpit : hunc alter íequitur ^ qui bini cum
porticis quando viíibiles funt, cauda interim eorum longa & acuta in dies abbreviatur, confumiturque inienfibiliter,
donec prorlus abolita lit, prout Num. 7 & 8 exhibetur : ubi iam perfedas in Ranas evafere
Sc prolihunt.
Hancce
A C H T EN ZEVENTIGSTE TAFEREEL.
Voortteling en ^erander'mg njan onze Europifche
Kik'vorfchen.
\Vy vertonen op deze plaat de voortteling cn verandering der
Kikvorfchen hier te lande, ÄO als wy 't door eigene ondervindinge
hebben v/aargcnoinen. Hct is cenige jaren geleden, dat \vy
van den HcefeJoannesOofterwyk,boekverkopcr te Amrterdam,
die genegen \Vas om by het Werk van JufFrouw Merian van de
Surinaamfche Infcfteo een Aanhungfel te voegcn,verzocht wierden
daar de handt aan te Icnen, en de veranderingen van viffchen
in kikvorfchen, en wederom van kikvorfchen in vinchen
daar by te willen doen j waar toe wy ons niet onwillig getoond,
maar hem het zelve naar onze befte kennifle gaarne medegedcelt
hebbcn. Doeh alzo wy ledere dien tydt nog nader
ontdekking daar omtrent gcdaan hebbcn, zulien wy het zelve
zo naauwkeurig en duidclyk voor oogen llellen, als mogelyk zal
zyn, niet twytelcndc, oi het zal de Licfhcbbers, die tot nog
toe van andere gedachten mogten geweeft zyn, overtuigen, en
hen tot ons gcvoelen docn overgaun.
Num. I vertoont het ccr(lebeginfel,dat een foort van kuit is,
niet ongelyk die van de vilFchen, die, van de Kikvorfchen vroeg
in het voorjaar gefchoten werdende,zieh aan grasjes, biesjes, of
andere gewaflen, in de (loten en Ilillhande wateren vallnecht;
even gelyk de vifTchen in de zee haar kuit 00k ergens aan vali
maken, of tegen aan fchiecen, op dat de zelve met het niclkachtige
zaadt, of homme kan befprocit, cn daar mede verecnigt
worden, het welk de voortteling vcrx^'ekt. Deze kleine kuitkorreltjcs
zyn niet groter dan het'knopje v;m een kleine fpeldt,
cu ziccen troswyze aan malkandcr vall (gelyk hct Ziudt vun de
uiltjes, of bloedeloze diertjes) in een vliesje^ oF dun velletje,
met een lilachtig vocht bekleed, gelyk de doojcf van een ei bdkleed
is met het wit.
Als de vereeniging van dit geflacht gcfchied is, houden zieh
deKikkers daar gedurig by, om deze kuit te broejcn, cot daC
zy aangroeit: dan raakt de kuit los van 't gene, daar ze aan vaft
eezeten heeft, en komt boven dryven, om door de wärmte vari
d^e zonne de rechte broejing te krygen, wanneer iedcr kuit-korreltje
zieh als van den ander fcheidt, maar evenwcl eenigzins aaa
fnaikander blyft hangen, en in ronde boUctjes verdeelt wordt,
zynde ieder korreltje met twee vliezen omtrokken.
Num. 1. Hct binnenlle, als een zwart Itipje, met Num. i
aangewezen, is het beginfel van de Kikvorfch, hct welk in een
dun kriftallyn vocht is befloten, waar buiten om heen weder ecil
rond vliesje zit, dat zieh als een oogje vertoont, mec een taai
lymig vocht eevult, dat tot voedfel van 't binnenile dient, toC
dat het leven bekomt, cn daar uit kruipt, in gedaante van een
zwart klein boUetje, met een dun puntig ftaiirtje, dat allengs»
kensgroter,en naar het ftaarteinde wat brederwordcnde naar een
vifchje gelykt, zo als by Num. 3 wordt aangewezen.
By Num. 4 worden zy nog groter vertoont, d.iar de ftnarten
met vinnetjes befoomt zyn, en de oogen als zwarte kleine ftipjes
gezien worden, als mede de mondt, en een krieltje aan den builc
als een navelftrcngctje, daar naderh.mdt de achtcrfte pootjes uit
rinte voortkomen, gelyk by Num. f is aangetoond.
Num. 6. Hier beginnen zy van voren aan 't hoofdt als een van een Kikvorfch te bekomen, met een iiirpuiling,
de eerfle voorpoot door de huidtboordr, en als volmaakt
voor den dag komt: dan de twedej en als de poten alle vier gezien
worden, wordt h;iar lange puntige ilaart van dag tot dng
korter,cnverccert,zonder dat het kan gezieiiwordcn,totdatdiö
ganfihclyk vergaan is,als by Num.7 en 8 is a;mgcmerkt,d.iar zy
volkomen Kikvorfchen worden, en weg hupptlcn,of fpringen.
H h i Deze