lU N T E N VAN NIJMEGEN.
B ild e rd u k zegt ergens (1) dat de Munt een-legale van den Keizer was;
en wel van dezen alleen; dus kwam het ook aan geenen Graaf als leen (deze
uitdrukking voor ’s mans rekening) toe; men muntte in de eerste tijden der mid-
deleeuwen ook zoo veel niet; men had geene behoefte aan een zoo oneindig groot
aantal muntstnkken als later .geslagen werd. Maar omdat het in de afgele-
gene landen des Rijks moeijelijk was, van de groote Munthuizen alles te ont-
vangen, zoo ontstonden e r, van tijd tot tijd, concessien van het muntleen en
het werd verheven als een leen, hoewel het er de hoedanigheid niet van had.
Naderhand kregen het ook de Graven, qua Graven van Holland.
Eiders zegt de zelfde bilderdijk. (2 ): »De Edelen hadden veelal van de
„ Landsvorsten het recht verkregen van koperen [eigenlijk kleine] munt te
//slaan; en daarom hebben de Steden het zieh aangematigd.//
Dit klinkt hard. Wij vragen op onze beurt: val hadden de keizerlijke
Rijkssteden geen muntregt per se , zoude dit regt dan aan rijke en magtige ste-
den, gelijk aan een ander dat van wissel, niet kunnen verleend geweest zijn ?»
Zoo lang, zeggen anderen, de Hertogen, Graven, Heeren of Steden geene land-
vorstelijke hoogheid hadden, konden zij het muntregt niet jure uitoefenen, zon-
(1) Geschiedenis des Vaderlands» Deel I , bladz. 327.
(2) Geschiedenis des Vaderlands, Deel TV, bladz. 358.