ü i ■
Alvorens tot de beschrijving der Munten van de Geldersche Heeren of Dynasten
over te gaan, achten wij het niet ongepast, aangezien het werk van den
Rijks-Vrijheer w. a. van spaen, Oordeelhmdige Inleiding tot de Historie van
Gelderland (IV Deelen 8°, Utrecht 1801 en verv.) niet in ieders bezit is, uit
het Ie Deel, bl. 270 en volgende, met eenige verandering in den aanhef en in
de. spelling, het volgende tot inleiding onzer beschrijving over te nemen.
Terwijl zij in andere gewesten langzamerhand door de Hertogen of Graven
onder de gewone Edelen van hun land werden opgenomen, // hebben daarente-
// gen in Gelderland vele oude Vrije, of Edele Heeren hnnne onafhankelijkheid
;/gehandhaafd, als: Buren, Kuilenburg, Batenburg en de vier Bannerijen in
»het Graafschap Zutphen:, [Bronkhorst, Berg, Baer en Wisch (1)]. An-
» deren hebben zioh aan de Geldersche Vorsten moeten önderwerpen als Kep-
»pel, die vruchteloos zieh ter leen aan den Keizer heeft opgedragen. Het zoude
»langwijlig zijn allen öp te noemen, die zoo wel in de Neder- als Overkwartie-
» ren, op onderscheidene tijden, zieh aan de Vorsten hebben moeten onderwer-
» pen. Die Bannerheeren, zijnde oude vrije Edele Heeren, genoten in den hären
n de zelfde regten en gebied, als de Graaf van Gelre in zijne bezittingen; en
» wanneer de Graven zieh de territoriaal hoogheid aanmatigden, volgden zij het
»zelfde voetspoor; zij waren den Graven in alles gelijk, hunne genooten,pares;
»maar het geluk hun minder gediend hebbende , bleven zij minder magtig.
(1) Ueze zijn de bannerijen en deze is haar rang. Verg. de Charters, waar ze dns
voorkomen, b. v. 1418, I486 enz..-en voorts Tegenw. Staat vm Gelderland, aanteek.
op bl. 894.