gewigt der munten van de Geldersche Hertogen
, bl. 6; gewigtige Maas- en_ Rijnhan-
del dezer stad, bl. 6; munt na 1548 op
het gehalte en gewigt der Kezzerlijke munten,
bl. 7; heeft een uitgebreid handels-
verkeer met Duitschland, minder met Holland,
bl. 8; Leger en Privilegieboeh van
Nijmegen, bl. 28; deze stad gedaagd voor
het Kamergeregt van Spiers, bl. 29; on-
derwerpt zieh aan de muntverordeningen
van het Duitsche Rijk, bl. 32, als worden
de muntlid van de Westfaalsche en Ne-
derrijnsche kreitsen, bl. 88; Muntbus dier
stad onderzocht, bl. 84; de oudste munt-
ordonnantien zijn verloren, bl. 84; St. Ni-
kolaasgild aldaar, bl. 37 noot; het bestuur
der stad Nijmegen, bl. 87 noot; goudgul-
den dier stad, bl. 34, 88; halve goüd-
gulden of hnaphoeh, bl. 41; dubbele du-
kaat, bl. 42; enkele dito, bl. 43, 44; oudste
muntordonnantie dier stad, bl. 47; laag
gehalte dezer stads kleinere munten, bl. 51;
Stephanusdaalder, bl. 57; gedeputeerden
van Nijmegen om der Muntwege vruchte-
loos door den Kapitein-Generaal van wege
de Koningin-Regentes in 1553 naar Arnhem
ontboden, bl. 266; Keizerlijk geld van
Nijmegen, vermeld bl. 4.
Nyvelt (Wapenschild van), bl. 221.
Nimbus om het hoofd eens Heiligen, bl. 35,
157, enz. enz.
Nimegivm, bl. 8 6 .
Nobiles viri of Edele Yrienden van den Gel-
derschen Graaf, bl. 126.
Noimagiensis (numus, enz.). Rout op eene
Nijmeegsche munt, bl. 62.
Noord-Brabandsch Genootschap (Yerzameling
van het), bl. 121.
N o o r d z ie k (De Heer) te *sGravenhage, bl. 120.
Non nobis Nomine sed nomini tuo da glo--
riam. Opschrift op eene Nijmeegsche munt,
bl. 58, 75.
Northeim (Mariengrosch van), bl. 7 6.
Northumberland (De Heilige O sw a ld was
Koning van), bl. 228.
Notice sur le Cabinet de Medailles. Zie d e
J o n g e .
Nova [Moneta). Geene oude manier van uifc^
drukking op munten, bl. 45.
Noviamen [Moneta nova). Rout in het opschrift
eener munt, bl. 46.
Novimagum of Noviomagum, bl. 86.
Nuis (De stad) voor het- Kamergeregt van
Spiers gedagvaard, bl. 29; opene brieven
van K a r e l den Stowten in het beleg dier
stad gegeven, bl. 262.
Nwlla salus bello. Opschrift op eene Nijmeegsche
munt, bl. 78.
Numagen, bl. 86.
Numismatic Chronicle [The) m d Journal o f
the Numismatic Society, bl. 268. $
Numismatieh (De oudheidkundige v a n H a s -
s e l t was onbedreven in de), bl. 108.
Numismatische leerrede in Engeland gehou-
den, bl. 268.
Nuwerstat of Nieuwstad, bl. 52.
O.
Ochten in de Betuwe, bl. 218.
Odoorn (Munt gevonden te) in Nrenthe, bl.
167.
Ogiven of bogen, bl.. 185.
Oyen en Nieden, bl. 134.
OirJcen van eenen stuuer, bl. 115; hoe vele
derzelve in de snede en op welk allooi,
aldaar.
Oirthen off vierdel van eynen Coilschenmt-
penninch, bL 83.
OirtTcen stuvers, bl. 50.
Oldenburg (W i l l e b r a n d van), bl. 191.
Omgehruld Jcruis, bl. 87.
(Umschriften in de Nederduitsche taalop munten.
Zie Opschrift.
Omtuining of tuin, bl. 266.
Omwenteling van 1795, bl. 191.
OnafhmJcelijJcheid (De Bannerheeren in Gel-
derland behielden hunne), bl. 127.
OnderheerlijJcheid, bl. 127, 128.
Onderwerping der kleine Heeren aan de groo-
tere; bl. 126.
Ongeval in de Munt., bl. 40.
Ongeval/ueerde [NT) Munte, bl* 72, 75,
216.
Onjuistheid in de grootte en zwaarte der kleine
middeleeuwsche. munten, van waar, bl.
116; onjuistheid in de legenden der munten,
bl. 196, 201, 207.
Onverdeelbaarheid en eerstgeboorte gehand-
haafd in een zonneleen, bl. 127.
Oord [Zil/oeren) (?), bl.'209.
Oord-stuwer, bl. 89.
Oordeelkmdige Inleiding. Zie S p a e n (W.
A. v a n ) .
Oorlog en brand, bl. 122.
Oorlog (De) en benarde omstandigheden zijn
oorzaak van • de rijzing der muntspecien,
. bl. 42. .
Oorschot en Beech (Heer van), bl. 148.
OortsUiivers, bl. 47.
Oostenrijh (Balk van), bl. 109.
OostvHeslmd (De Graaf van) voor het Ka-.
mergeregt van Spiers gedagvaard, bl. 80..
Opperregtsgebied der Bannerheeren, bl. 12§.
Opperschild of surtout, bl. 160, 219.
Opperschildje, bl. 86.
Opschrift (Nederduitsch) op eene munt der
vijftiende eeuw, bl. 46; der veertiende
eeuw, bl. 198.
Opschriften (Munten met Nederduitsche),
vermeld bl. 7 noot, 68 twee malen.
Orden van Stevensdaalders, vermeld bl. 60.
Ordonnmtie provisionael van 1575 . bl. 42.
Orgmiehe wet op het Muntioezen, bl. 140
noot.
Originalia van der mv/nten (Boek getiteld:),
. bl. 49.
Omamentjes tusschen de woorden in opschrif-
t^n, bl. 67.
O sw a ld (Afbeelding van den Heiligen), bl.
228; wie deze Heilige was, aldaar.
O sw a ld I (Munten van), Heer van den Berg,
komen niet voor, bl. 212 en 214; voor-
naamste bedrijven van ’s mans leven, bl.
211 en 212.
O sw a ld II (Munten van Graaf) van *sHee-
renberg, beschreven bl. 214—226; voor-
naamste bedrijven van ’s mans leven, bl.
214.
O t t o van Nassau, Graaf van Gelre, bl.
191.
O t t o I en II (De Geldersche Graven), bl.
86; O t t o I I , bl. 191, 192, 250.
O t t o (Graaf), Heer van Zutphen, bl. 191.
O t t o van Nassau, Graaf van Gelre (De
Heeren van den Berg zouden afstammen
van eenen), bl. 191; deze door v a n S p a en
uitgemonsterd, aldaar.
Oude Munt (De) te Arnhem, bl. 106.
Oudste Huizen van Holland, bl. 225.
Oude Schilden Van Hertog E d u a r d , bl. 107.
Overaldevader of Overgrootvader, bl. 192.
Overbetuwe, bl. 245, 249.
Overhagen, bl. 129.'
Overheersching (Bourgondische), bl. 6.
Overijssel (Aideeling van dit werk: Munten
van), bl. 39; Archivarius van —, bl. 38,
260; Munten van -—, bl. 39, 44, 77.
Overijsselsche AlmanaTc voor Oudheid en Let-
teren, bl. 138, 266.
Overijsselsche steden (Rijksdaalder der drie),
bl. 65.
Overlandsche [d. i. Duitsche] Rijnsche guldens,
bl. 143.
Overmaassche Heerlijhheid, bl. 187.
V .
Baardjes. Zie Peerdgen.
Paauvyvederen, bl. 54; wapenhelm gecimierd
met paauwvederen, bl. 202.
Pacem te posdmus ormes. Opschrift op eene
Nijmeegsche munt, bl. 78.
Pagamentum. Yreemd Latijnsch woord, bl.
10, 12; wat daaronder verstaan werd, bl.
18. Zie verder bl. 16.
Palmtah als teeken eens martelaars, bl. 35,
57, 159, 262.
P a n c r a t i u s (De Heilige), bl. 289.
Pandschap, bl. 202.
Pannerden, bezitting der Heeren van den
Berg, bl. 199, 211, 245.
P a n z i r o l u s , de claris legum interpretibus,
bl. 17 noot.
Parelrand (Omschrift binnen eenen dubbel-
den), bl. 86, 210, 211.
Pares der Graven, wie die in Gelderland
waren, bl. 125, 126.