en het Evangelie,, met de steenen daarop, in de linkerhand. Het omschrift lnidt:
x NO'* NOB'* DNE * S3 * NOF» TVO * D * GL'
verkorting van: Non nobis 1)online, sed nomini tuo da glonam; d. i . : Niet ons,
o Heer, maar geef Uwen naam de eer. Eene bede ontleend aan Psalm CXIII. 1,
volgens de Vulgata-Bijbelvertaling.
De kz. bevat den gekroonden dnbbelen rijksarend met het Stedelijk wapenschild
op de borst, alles van fraaije bewerking, en, behalve de kroon, alles gevat
binnen eenen parelcirkel. Omschrift :
INSIGNIA * VRB' * IMPEBJAL' * NOVIM
d. i . : insignia urbis impematis nomemagensis, of: wapen der keizerlijke stad
Nijmegen.
Z. weegt 30,47 w. en is van Z5. Door ons ontleend uit de verzamelingen
van den Heer keer te Amsterdam en van Professor serruke te Gend (het laat-
ste exemplaar weegt slechts 28;4 w.).
N” 24 is eene dito munt, doch aangezien de Heilige in eene andere rigting
geplaatst is, namelijk als naar de linkerzijde der munt voortgaande, ziet men
alleen den palmtak in zijne linkerhand en blijkt het niet of hijiets in de regier
draagt. De nimbus om zijn hoofd heeft thans een stralenkrans om zieh. Het
omschrift is aldus gespeld:
NO * NOB'* DNE S3 * NOI'» TV“ * DG
Zijnde er dus eenig versehil met N° 24.
De kz. is gelijk aan die van N” 24.
Z. weegt 28,7 w. en is van Z6. Door ons ontleend aan de verzameling van
den Heer munnicks van cleeff te Utrecht, aangekocht uit die van wijlen den
Heer ESDRe te Amsterdam.
Het figuur achter de S van het vierde woord, is, even als bij N 23 , eene
verkorting van de letters ed en het geheel moet dus gelezen worden, gelijk wij
reeds opgaven, sed. Madai heeft zulks reeds aangewezen bij de beschrijving
dezer munt onder N°2293. Zij komt, onder anderen, ook voor in het Thresoor
van 1580 enz. Men vindtbijna gelijke afbeeldingen van den staanden Stephanus
met den palmtak in de hand op een tweetal Bijksdaalders der Bisschoppen van
Halberstadt. Een derzelve draagt het jaartal 1541. Zie ze, onder anderen, afgebeeldop
page 50 der Monnayes en argent de 8. M. l'Empereur, Vienne 1769.
Ook op munten van Mentz komt de Heilige Stephanus als gaande en met den-
palmtak in de hand voor.
De volgende munten zijn ongetwijfeld de in de Muntordonnantie van December
.1562, ons door den Heer g u y o t göedgunstig medegedeeld, bedoelde stukken:
Naar de minute.
[Dec. 1562]....
"Wy Burgermeistere, Schepen ende Bait, vort Meistere van Sinter Claisgilde
„der Stat van Nymegen doen kond allen luyden, ende bekennen apenbairlick in
"desen apenen brieve vor ons ende onsen nakomelingen dat wy Derick Vleminck,
„onser Stat muntmeister in den ty t, consentiert ende bewillicht hebben, qon-
„sentiren ende bewilligen in krafft dises brieffs, dat hey sal maicken eynen groten
„sylveren penninok , die so gifet van gehalt ende so swaer van gewicht syn ende
//wesen sali, nae advenant, alz Kone. Majtl. van Hispanien etc. onss alregene-
"digsten Heer ende Landfurst doet ende Het maicken, alz tho weten : Sieven
»derselver pennongen zullen so swair wegen ende so voill gelden , als sess
»konnickz phihpz daler. Item, die marck dairvan sal halden thien peninck
»fyns sylvers, ende der sal in die troysche marck ende drie engelsche gain
„negendehalff stuck. Ende die Muntmeister vorssegt sal tot remedium hebben
//up elck marck wereks twe engelsche, ende twe grein int alloy vor ongeval ;
7/ende-gebruickt die Muntmeister die alle beide int alloy, so zall hey die onser
»Stat betalen. Ingefall aver die beide nyet gebruickt werden, so en zal onss
„muntmeister dairvan nyet gheven. Sunst sali men idt mit dat remedium hal-
»den, gelick die Irste syne houfFtversehrijvong dairvan vermach ; ende zal die
"muntmeister hiermit nyet benomen wesen, dan vorbehalden blyven, offt to
«pass qweeme, die pennongen in die vorige versehrijvong gementioniert, tho
„munten moghen op geboirlike sleschat, dairin angetogen. Doch is veraccor-
»diert, dat die muntmeister vorssegt van desen nije vorgemelte sylveren penning
»onser stat van jeder marck fyns vorssegt tot sleschat lieveren ende betalen sali
„dry gefaluwirde brabantse stuver. Item, dese nyen penninck vorssegt sal
//opter eynen syden hebben Sent Stevens bildt, sittende op syne knyen mit
„gefalden handen, mitten omschrift: Domine ne statuas illis hoc peccatum,
8*