» Braband; doch op voorwaárden van lossing door Gijsbert, zijn halven broe-
» der (nijhoff als voren, D.- I l l , bl. 324). Is voor het kwartier Nijmegen
a aan het hoofd van den verbondbrief tussehen de ridderschap en de steden
h des lands van Gelre en Graafschaps van Zutphen (nijhoff t. a. p ., bl. 347).
n Bezegelt het verbond tussehen Jan van Beijeren en Reinoud IV , Hertog van
aGulik en Gelre 1419 (nijhoff t. a. p ., bl. 367). Neemt deel aan den
//Landvrede 1419 (nijhoff t. a. p ., bl. 368). Bezegelt mede den overdragts-
n brief, waarbij Jan van Buren, Proost te Aken, het slot en de heerlijkheid
a van Oyen en Dieden in pandbezit ontvangt 1425 (nijhoff., D. IV, bl. 30);
a zegelt met Hertog Arnold van Gelre; staat na den Heer van Kuilenburg,
n iiuiar voor den Heer van Homoet 1425. Onderteekent het verdrag van den-
« zelven met den Bisschop van Utrecht, 1429. Hij is dood 1432. Hij was
»getrouwd met Margaretha van Gemen, Vrouw van Anholt, dochter van Heer
» Herman van Gemen. Zij wordt vermeld 1390, 1399, 1408.// De uit dit
huwelijk gesprotené kinderen gaan wij voorbij, met uitzondering van den zoon
d ieder ik, straks te vermelden.
Van Heer Gijsbert deelen wij zes munten mede. De grootste (waarschijnlijk
niet de oudste) derzelve is de tuin, door ons onder N° 1 afgebeeld; hoewel de
Dynasten in Gelderland veelal de geldspecien der Hertogen van dat land naboot-
sten, gelijk wij zoo dadelijk zien zullen, is ons echter geen tuin dier Vorsten
bekend. Wel komt die voor van Willem V I, Graaf van Holland (1404—1417),
door ons later af te beeiden, als gebrekkig voorkomende bij alkemade bp PI.
XXVH, 2 , onder N" 1 en 2 , doch eigenlijk voor Henegouwen geslagen en als
zoodanig bij chalón, Monnayes du Hainaut, afgebeeld op Pl. XIX, N" 37 en
38. Men vergelijke ook de tuin van Hertog Jan IV (1414—1427) in onze
Munten van Braband en Limburg, Pl. XIV, N” 10.
In het Arehief voor kerkelijke en wereldsche GescMedenissen, inzonderheid van
Utrecht, van J. J. dodt, komt in Deel V, bl. 191 eene Muntbepaling des jaars
1422 voor, waaruit blijkt dat de Batenburgsche tuinen toen reeds bestanden;
ook him gehalte, en het getal dat er uit een mark vervaardigd werd, wordt opge-
geven. Wij lezen aldaar, bl. 192: //Die Batenborchsche tvvn brengen w t die
//marc wegens III P ., ende daer werken sy uter marc XXXVI g.//
Op de vz. der tegenwoordige munt, die voor een gédeelte afgesleten en ons
slechts in één exemplaar voorgekomen is , houdt de in den tuin zittende leeuw
het wapenschild van Batenburg-Bronkhorst vast.
Batenburgs wapen bestaat uit vier droogscheerdersscharen van goud op een veld
van keel, gedekt door een gouden kroon. Op deze munt zijn de scharen met de
ondereinden naar boven en wel in eene naar de linkerzijde gekeerde schuinsche
rigting geplaatst. Op alle volgende munten zullen wij de scharen in eene andere
rigting aantreffen. Welke mag hiervan de reden geweest zijn?
Dat van Bronkhorst is een leeuw van zilver, goud gekroond op een veld
van keel (rood).
Het omschrift is:
GISSBSRIH : DS • BTOTSßBORGß • Z (sic)
Op de kz. ziet men een gelijkbeenig, aan de einden verbreed uitloopend
kruis (croix pattéé), dat de munt in vier gelijke deelen deelt ; acht inspringende
bogen of ogiven, aan welker buitenste en binnenste. zijden zieh bloempjes ver-
toonen, bevinden zieh tussehen de beenen des kruises, en in den rand leest
men het omschrift:
SHOD . . I ...................| DS • 2£Sß I ijo v u n
Waarschijnlijk was de graveur dezer munt een buitenlander, en wel een Waal;
althans wij meenen zulks uit de Waalsche spelling der muntplaats Anholt te
mögen opmaken.
Z. B. weegt 2,9 w. Is van Z®, als ons alleen voorgekomen in de verzame-
ling des Heeren keer te Amsterdam.
N” 2 is een muntje, mede, even als de vorige, van allerslechtst gehalte, en,
volgens de type, uit den aanvang der vijftiende eeuw.
Men ziet op de voorzijde Heer Gijsbert staande in het hamas, en met een
zwaard in de regterhand. Het is niet duidelijk, wat hij op het hoofd draagt.
Omschrift :
GISSBSR . . . DS-.BTUKSK.
Op de kz. vertoont zieh eene roos, die waarschijnlijk hier voorkomt als na-
maaksel van eenige andere munt; want wij meenen dat een arend (het zij met
enkelen, zoo als op N” 5 , of met dubbelen kop, gelijk op N° 4 , en op de mun