Bl. 197, laatste reg. Staat: abrematien, lees: abbreviatien.
Bl. 204, reg. 15 van boven. Deze munt was reeds, doch met eenige nader
te vermelden afwijking, bekend gemaakt door appel in zijn Bepertorium zur
Münzkunde des Mittelalters und der neuern Z eit, IVr Band, Wien 1828, en
wel op PI. 17 onder N" 9.. In ’s maas tekst hebben wij de munt nergens
beschreven gevonden.
Op de vz. leest hij (doch wie kan op de naauwkeurigheid van eenen man
staat maken, die op eene Koevordsche.munt las: ROVOÖSß, in plaats van;
^ÖVORDSß?)
PRSDSRICVS DBS : Iß : IΩ : BSG
en op de kz. tussehen de beenen van het kruis :
2S 6 D B.
Wij meenden ’smans afbeelding niet te möeten herhalen.
Bl. 207, reg. 2 van onder staat : gekroonden staart, lees: gekromden.
Bl. 209, reg. 16 van boven. Tot de munten van dezen Heer Willem bren-
gen wij ook het stukje, ons op den 27 December 1852 door den Heer j . f. g.
meijek welwillend uit de Verzameling van wijlen den Heer j . j . beckek toe-
gezonden, en door ons onder N° 3 op de Supplementplaat gebragt.
Het heeft eene zoo onduidelijke voorzijde, dat wij er niets dan den omtrek van
een wapenschild op können onderscheiden, zonder eenig figuur daarop. Het
wapenschild is binnen eenen parelrand gevat. Van legende bespeuren wij niets
dän de flaauwe letters:
W i l l
Op de kz., die door een eenvoudig gevoet kruis in vier deelen gescheiden
wordt, staat in den rand:
tßO ß [SOTA ) J30V \ IjSD
en tussehen de beenen van het kruis:
V I II Ij.
Het muntje weegt 0,3 wigfje.
Bl. 214, reg.. 2 van onder, bl. 215, reg 1 van boven, enz. enz. staat:
Semerden, lees: Saarwerden.
Bl. 216 in het midden. Deze Oswaldrijksdaalder körnt ook voor bij a p pel
in zijn Bepertorium der Münzkunde des Mittelalters und der neuern Z eit, HIr
Band, Seite 69. Te regt noemt hij dit stuk: //Ausserordentlich seltene Münze.//
Hij geeft het gewigt op als van l f Ll.
Bl. 231. Bij de beschrijving van N" 10 en I I voege men:
In appel’s Bepertorium,, enz., zoo even aangehaald, vindt men mede op
bl. 69 eene verscheidenheid dezer muntsoort beschreven. Wat de type befreit,
komt alles overeen; doch, wat de omschriften aangaat, vermeldt appel
op de vz. van zijn exemplaar:
GVIL' J CO % D J MON % Z J DNS * D * BIL J HE * BOX J H % Z % W.
Op de kz.:
DNS * PROTECTOR * VITE * MEE * A * Q * TREPIDA.
Het muntteeken op de kz. verklaart hij voor een meloen; dat der vz. zegt
hij niet te kennen, alleen schrijvende: //Daneben ein besonderes Zeichen.//
Hij noemt het stuk, gelijk de Duitschers zulks gewoon zijn met bijkans alle
munten van deze grootte te doen, Gulden, en geeft het gewigt op als van % Ll.
Bl. 232. Deze munt of halve Daalder wordt ook beschreven door madai,
onder N" 6805.
Bl. 236, reg. 16 van boven. Deze munt bevindt zieh thans, door geschenk,
in het Munt- en Penningkabinet der Leidsche Hoogeschool.
Bl. 238. Omtrent N” 30 kunnen wij nog vermelden, dat appel deze munt
mede beschrijft in zijn Bepertorium, bl. 69.
Hij noemt deze munt ook een Gulden van % Ll zwaarte, en zegt verder:
«W eisen [in zijn Guldencabinet] hat beide nicht; sind schön, und, wie
//bekannt, sehr seltene Stücke.»
Bl. 240, reg. 6 staat: bolletjes. Wat beteekenen deze?
Het zijn bezants of penningen. Zie bl. 216.
Bl..252 in het midden staat: jan I , lees: jan III.
Ten slotte moeten wij hier nog melding maken van de fraaije braeteaat van
Nijmegen, ons eerst later toegezonden door den Baron michiels van verduynen
te Maastricht. Zij is afgebeeld op onze Supplementplaat onder N’ 9. Men