B I JV O E G S E L S E N N A L E Z IN G E N .
Bl. 6 reg. 18 staat: van het gemigt, lees: in het gemigt.
Bl. 7 noot staat: hoog, lees: hoogst.
Bl. 8, dat de regering van Nijmegen, ten jare 1563, een advies over haar
Muntregt juist van de Regtsgeleerde Paculteit der Leuvensche Hoogeschool ver-
zocht, is daaraan toe te schrijven, dat, gelijk bekend is , die Hoogeschool te
dier tijde in Nederland bijzonder in aanzien, en met die van Douay, voor de
oprigting der Leidsche, ten jare 1575, de eenige bestaande was.
Bl. 11 staat: honores, lees: honoris.
Bl. 33, reg. 5 van onder. De Archivarius van Overijssel, Mr. J. van dooe-
ninck , had de goedheid ons te berigten:
»Wat de Muntmeesters der drie Steden aangaat, er was er in het jaar 1567
„ slechts een ,■ namelijk Balthazar Wyntgens (1). In lade 34 van het Stedelijk
„ Archief van Zwolle zijn te vinden de originele Instructien der Muntmeesters
(1) Het gedacht w y n t g e n s schijnt eene Mnntmeesteis-familie geweest te zijn; althans
boven, bl. 72, ontmoeteden wij in 1567 eenen Nijmeegschen Waardijn, met name j o h a n
w y n t g e n s . Het ambt van Mnntmeester en Waardijn was in de middeleeuwen en kort
daama een ambt van gewigt, en dat met veel stndie van natnnr-, sebei- en metaaliunde
gepaard ging, waardoor het in die tijden vooral niet onder eens ieders bereik lag. [Wij
vinden in 1582 (zie boven bl. 98) een ander lid van dit gedacht, h e n d b i k w y n t g e n s
b a i / t h a s a b s z o o n , als Muntmeester te Zutphen.]
»van de drie Steden, Meester Willem van Vierssen van 13 .December 1546,
»en van Balthasar Wynekens van 3 Julij 1555, 3 Augustus 1557, 38 Mei
»1560 en 3 Maart 1561, terwijl in de Cameraars-Rekening van Deventer van
«1573 is opgeteekend, dat de regering aldaar een gedeelte van haar zilverwerk
» naar den Muntmeester, Mr. Balthazar, had gezonden, en hij steeds onder den
«titel van Muntmeester heeft voortgeleefd tot in 1589. Wegens zijne diensten
«aan de Provincie en Steden zijn twee zijner zonen, Melchior en Balthazar ,
»het eerst met de Provinciate munt begunstigd, en in 1589 een andere zoon
»Hendrik Wyntgens.»
Bl. 35, reg. 6 staat: maa/r de mimt is buiten k ijf veel ouder. In den jare
1499 en 1500 schijnt de stedelijke Nijmeegsche munt, tijdens de Hertog, Karel
van Egmond, buitenslands was, zeer veel gemunt te hebben, blijkens hetgeen
wij uit de oorspronkelijke stukken medegedeeld hebben in onze Mimten der
Graven en Hertogen van Gelderland, bl. 135, waar tot reden gegeven wordt L
van het gering aantal der door den Hertogelijken Muntmeester, Nyclaes Nyber,
op de Hertogelijke Munt binnen Nijmegen vervaardigde stukken:
. » Nota. Datter Muntmeyster in desen jair egheyn vorder werck in golde ende
a inne silvere gewraeht en helft, is bykomen, want die Stat Nyemegen, so balde
n myne genedighe he uyten lande gereden was inne Vranckryok, soe helft die
»stat aengehaven to munten, beyde inne golde ende inne silvere, Ind want zy
» dan den koopman vur tgolt ende vur silvere meer geven mochte, dan myns
»gen. hm Muntmeyster.doin konde, so helft der koopman syne profyt gesocht,
» ende hebben opter stat Munte gelevert ende nyet op myns gen. hm Munte.
»Item solde myns gen. hm Muntmeyster yetwes munten, soe helft men hem
»den sleyschat halff moten lichten, ast blyckt in den Rekeninghe vurscr.» __
Toen was (zie bl. 34 hier boven) Sander van Batenborch stedelijke Muntmeester
te Nijmegen. Vergelijk vooral bl. 37 en 38.
Bl. 35, reg. 14 van boven staat: Schutspatroon, lees: Patroon o f Schutsheilige.
BI. 36, reg. 14 van boven staat: 33, lees: 33.
Bl. 43 j reg. 13: de N" 3 komt ook voor bij den Heer Mr. d. van de wijn- ’
peesse te ’s Gravenhage.
Bl. 43., reg. 17 van boven staat: In b e e g ’s Muntzbuch, enz. — dukaat. Dit