»qu’il devint ensuite. L’atelier de cette ville ne fut ouvert que le 22 Mars
» 1480 (1481 n. st.), mais alors c’était Gilbert van der Weyen qui y avait
» la charge de graveur des monnaies.»
In eene noot, die wij niet te huis kunnen brengen, zegt de Heer pincha e t :
»A Piètre Venboit, qui pour ladicte cause et en enssuivant le contenu des
» lettres ■ de mondict seigneur, est aussi venu audict Malines, a quoy il a
» vaqué l’espace de xvij jours, comprins iiij jours pour son retour, qui, au
»pris de j franc par jour, val. xlv'- iiij11' s- (Registre N 18100 cite).»
Het een en ander ook ter aanvulling van het vermelde over de munten van
Karel den Stouten, Maria en Maximiliaan in onze Munten der Graven en Hertogen
van Gelderland, Haarlem 1852, bl. 87:—104.
Bl. 48 , feg. 9 van boven. Later kwam ons nog een exemplaar met het jaar-
tal M CCCC LXXXIIÏI voor in de Verzameling des Heeren boonzaijbr te
Gorinchem. De munt is dus met dit jaartal van Zs.
B1 48, reg. 12 van onder. Later kochten wij (December 1852) een uit-,
muntend exemplaar dezer munt, wegende 1,6 w., te Brugge, hoofdstad van
West-Viaanderen. Dit stuk is dus, voor zoo verre ons thans bekend is, van Z5.
Bl. 4 8 , reg. 10 van onder. H ie r behoort de halve stuiver, door ons afgebeeld
op Pl. X X III, onder N" 7 , van het Supplement op de Nijmeegsche munten.
Op de vz. ziet men als muntteeken een bloempje, doch geene leliën. Op
de kz. het jaartal M CCCC LXXXVI. Door ons eerst kortelings aangekocht te
Brugge. De N- 8 van het Supplement, waarvan de letters versprengen zijn,
heeft op de vz. een kruis als muntteeken ; op de kz. een wereldbol. Is mede
in December 1852 door ons te Brugge aangekocht.
Bl. 4 9 , reg 4 van boven. Berust ook in de'Verzameling des Heeren boon-
z a ije r te Gorinchem, en is du?van Z*.
Bl. 49, reg. 10 van boven. Dito munten, met het jaartal M CCCC LXXXVIII,
berusten ook bij den 1- Luitenant der Mineurs de veue (doch zeer onduidelijk),
alsmede, in December 1852 te Brugge aangekocht, bij den Schrijver van dit
werk. Zij zijn dus van Z5.
Bl. 54, reg. 6 van onder. De spreuk: justus ut palmaflorebit op Nijmeegsche
munten , ten tijde van het bewind van Karel van Egmond geslagen., moet,
volgens eene gissing des Heeren guyot, zijnen oorsprong hebben uit twisten,
welke, in die dagen, tusschen de Regering van Nijmegen en den Hertog
bestünden.
Bl. 56, reg.' 15 van onder. Dit zeldzame stuk weegt 3,45 w.
Bl. 60, reg. 17 van boven: laicking, d. i. verlies.
BL 67 in het midden. Deze Rijksdaalders stonden in een kwaden reuk bij
den Duitschen Keizer. Wij meldden daaromtrent het een en ander op bl. 216
en 217 onzer Munten der Graven en Hertogen van Gelderland, naar aanleiding
der plakkaten van 2 Januarij 1558 en 21 Mei 1560.
In het eerste wordt geklaagd, » dat diversche coopluyden, soe duytsche [d. i.
Nederlandsche] »als andere, om hun eygen prouffyt te doene, als noch dage-
»lycx lancx zoe meer doen'vueren ende transporteren in de munte van Nyme-
»gen, Batenborgh, enz. onse vurschreven goude ende silvere penningen, zoe in
» specie als in masse ende lyngoene, daer van by den voernoemden van Nyme-
» gen, Batenborgh ende andere onse naebueren, hen vervorderende munte te
» slaene, andere guldfe munte geslagen wordt, waer duer al ons goet gout ende
» silver dagelicx in de vurschreven munten verkeerdt ende gheconsommeert wort.»
’t Welk dan ook strengelijk verboden werd en ons leert, waaruit het gouden en
zilvcren muntmateriaal van Nijmegen, Batenburg, enz. ontleend werd.
In het tweede wordt verboden »te moegen ontfangeu off uytgeven — sonder-
» linghe de [penningenj. geslagen by den Muntmeester der Stadt van Nymegen,
»off enz. enz. — Grave van den Berch, Heere van Batenburch,» enz.
Bl. 77, reg. 1 staat: Augsburg met 1515, lees: met 1551.
Bl. 105. reg. 7 van boven. Kwam later uit de verkooping van wijlen den
Heer kaan (December 1852) in het Munt- en Penningkabinet der Leidsche
Hoogeschool, en wel een exemplaar met den klop van Zutphen, vermeld op bl. 104.
Bl. 105, reg. 17. Kwam mede later uit de Verzameling des Heeren kaan
in die der Leidsche Hoogeschool; is dus van Z5.
Bl. 116, reg. 2 van boven Staat: o f het bestaan hebben, lees : o f van het be-
staan hebben.
Bl. 116, reg. 6. Hardenoijk en Venlo. Zie de Munten der Graven en Herr
togen van Gelderland (Haarlem 1852), bl. 318 en 426.
34