En hoe zoude ik dit Voorberigt kunnen eindigen, zonder, van weemoed over-
stelpt, hier eene hulde te brengen aan de nagedachtenis mijner onvergetelijke
Gade, Vronwe h e l en a ca th a r in a maas , mij op den 23 November 1852, in
de kracht der jaren, door den wreeden dood ontrukt.
Van het oogenblik af, dat ik haar in 1841 het berigt mededeelde van de
uitschrijving der vraag, waarop deze Deelen het antwoord bevatten, en van mijn
voornemen om naar den uitgeloofden Prijs te dingen, stelde zij het wärmste
belang in het goed slagen van mijnen arbeid. Zij, de talentvolle vrouw, tee-
kende (hoewel daarbij de pügten van brave Huismoeder en Opvoedster onzer
kinderen geen oogenblik uit het ,pog verliezende) , toen mij de gestelde tijds-
ruimte niet veroorloofde zelf aUe munten, die tot mijn oogmerk dienden, te tee-
jcenen) _ er niet weinige op keurige wijze, en sehreef later, te midden der
zorgen voor ons talrijk gezin, mijne Verhandeling (als welke door eene andere
hand geschreven ingezönden moest worden) voor een groot gedeelte af.
Het past niet te dezer plaatse over de talrijké deugden mijner onvergetelijke
Echtgenoote uit te weiden, Alleen dan dit weinige. Zij was de tÿpe eeneï
echt Nederlandsche Huisvrouw en Moeder, die met de groote talenten, haar
door hären Schepper geschonken, in alle nederigheid en liefde woekerde. Rust
zacht, edele: Vrouw en trouwe Moeder, van uwen vaak moeijelijken arbeid op
deze aarde. Behage het den Almagtige, ons, te Zijner tijd. te hereemgen, om
nimmermeer gescheiden te worden!
Ten slotte brengen wij onzen hartelijken dank toe aan allen, inzonderheid aan
Gelderlands geleerden Archivarius (die de laatste proef van dit Deel wel wilde
nazien), welke ons in de zamenstelling van dit werk zulke belangrijke diensten
hebben bewezen. Wij houden ons, gelijk wij boven te kennen gayen, ten allen
tijde aanbevolen voor het ontvangen van mogelijk overgeslagene stukken, daar
wij, indien de Voorzienigheid ons in het leven spaart, voornemens zijn de zoodanige
nader aan het licht te brengen.
Thans zijn reeds negen Platen van de Munten der Heeren en Steden van
Overijssel gereed, terwiji wij steeds onverdroten vóortgaan.
Op bl. 84 van dit Deel meldden wij, dät de Nijmeegsche Muntordonnantie van «Gue-
desdach na St. Mathijsdäch 1538* gegeven aan den, Muntmeester wilhelm elobis,»
verloren was gegaan.
Ons* na het afdrukken des Registers, met het verbeteren van de drukproef dezer Voor-
rede bezig'houdende, gewordt ons, door de goedheid van Overijssel’s Archivarius, Mr.
j. van doobninck te, Zwolle, die ons herhaaldelijk, op ons verzoek, mededeeling deed van
Muntordonnantien voor het aan de beurt zijnde IVe Deel [Overijssel, ipet welks tweedetekst-
redactie wij ons thans bezig houden) * onder anderen eene Muntordonnantie der drie steden
Deventer, Kämpen en Zwolle, gegeven aan den Muntmeester wildem van viebsen, op
den 14 Augustus 1538.
..Bij - die Ordonnantie ¡ wordt hem bevolen te munten «enen golden penninck .ende enen
« groten siluören penninck, genoempt een Joachimdaler.» ' Omtrent .deze laatste munt
werd bepaald, dat zij geslagen- zóude worden « oplen voet , alloye ende erdina/ntie van den
« foachmdaler to, 'Nyemwegen gemont.»
«Ende om te^weten Op wat voet, alloie eüde;;ordinantie,»- zoo luidt het. verder, «die
«Joachim1'dalers bynnen .Nyemwegengemuntel ende geslaegen synnen, Iss Nicolaus Ver-
«heiden van Yenraedt, Secretarius der Stadt Deventer , geschickt geworden bynnen Nie-
«megen om die rechte wairheit dairvän te verneinen, die aldair die ordinantie mittet zegell
« der Stadt Kiemegen besegelt in synen -handen gehadt ende den artickel van den Joachim
« daler met zinre eigen handt dairof copiert hefft, ludende van woirden tot woerden als
« nabescreven :
««Item noch enen groiten sylueren penninck ofte daler te munten, soe guet van syluer
««ende gewicht als nu ter tit koninck fferdinandus, voirt kurfFursten, ffursten, Heren,
««Greuen ende Steden des Ricks doen slaen ende maicken laten, Ende dieselue sali gelden
««so voel als nu ter tit die Joachimdalers gelden. Ende die marck dairaff sai holden
« « thien pennongen ende’ achttien greyn fyn siluers, Ende der sali in een troyssche marck
«« Kegendehai ve stucke myn een engels, Ende die muntmr vurss. sali dairaff op die marck
««wercks to remedie hebben twee greyn int alloye voir ongeuall, Mer, gebruickt hy die
« « beide, so en sali hy nyet dairaff doruen geuen, Ende opten snede sali hy dairaff to
««sleetschat geuen als die konynck, kurffursten, ffursten, heren, greuen ende steden
««vurscr. van gelicken hebben. Iterù noch die haluen ende vierdendeell des vurss. sil-
« « ueren penninges to munten so weert ende so guet als nae aduenant des geheelen ende
« « groeten sylueren pennincks woe vurss. Ende die Muntmeistèr vurss. sali dairaff toe
««remedium int alloie ende opten snede hebben ende dairaff toe sleetschat geuen allet nae
««aduenant, woe bauen van den geheelen penninck ende daler geruertendegescrevenstaet.»»