«Echter voerden zij oorlog, sloten verdragen en verbonden, zoo wel met de
„ Graven van Gelre, als met andere Heeren. Zij hadden Leen- en Dienstman-
«nen, die een ligchaam vormden, zoo als men in de Ridderschap van Bronck-
„ hörst en' Berg zien kan. Zij bouwden steden, schonken aan deze voorregten,
„ gaven Lands- en Stadsregten aan hunne onderzaten. Zij oefenden het opper-
„ regtsgebied zonder de minste onderwerping aan Gelderland.
«Van onds waren zij getuigen van brieven der Geldersche Graven, gelijk de
* Graven het ook van hen waren. Maagschappen, Huwelijken, knoopten den
« band van vriendschap tussohen hen. Maar die Heeren hadden bezittingen in
ii Gelderland, bniten de palen van hunne Bannerijen; dus stelden zij belang in
„ ’s Lands zaken. Heerschzuoht en de begeerte om invloed te bekomen in een
«grooter land, misschien het vooruitzigt van voordeel te trekken, of der scheu-
« ringen en onlusten, mengden hen diep in de Geldersche gebeurtenissen; echter
; körnen zij voor als Edele Vrienden, Nobiles B iri, van den Graaf, zeer onder-
ii scheiden van de Leenmannen, Jiomines nostri; hoewel de Graaf hen somtijds
ii Nobiles nostri noemt, vermoedelijk als vrije leenmannen.
»Op eens verkreeg Gelderland eene verhooging, die de zaak van gedaante
«deed veränderen. Reinoud ontving niet alleen in 1339 de Hertogelijke waar-
„ digheid, maar het Land zelf werd tot een Ilertogdom verheven. Het schijnt
«dat men daaraan de opkomst der Bannerheeren, als eerste Landstand, moet
n toeschrijven. Van den eenen kant herinnerden zieh de nieuwe Hertogen het
« oud aanzien en de groote magt aan de Hertogelijke bediening verknocht. Som-
ii mige Koninklijke regalia, het Banmim, regium, het algemeen geleide, waren
h nog: in geheugen, en werden nog ten deele door de opvolgers der oude Her-
»togen, als bij voorbeeld door de Hertogen van Braband, door de Aartsbis-
//schoppen van Keulen, als Hertogen van Westphalen uitgeoefend; dit diende
i, tot een goed voorwendsel om de kleine Heeren tot eene zekere ongevoelige
n onderwerping te brengen; te meer toen Gelderland en Zutphen in het Huis
«van Gulik overgebragt werd, eh de Magt der Hertogen daardoor merkelijk
» vermeerderde. Van eenen anderen kant maakten de vrije Heeren geene zwa-
„ righeid in de dienst te treden van Vorsten, die thans in rang en aanzien ver
h boven hen verheven waren, daar zij te voren de Graven als Genoten, Bares,
» besohouwden. Men ziet hen toen wel ’s Vorsten Raden zijn, in de legers
n dienen', gedeelten van ’t Land regeren, maar nimmer eene Hofdienst bekleeden.
n Toen deelden zij bepaalder in de Geldersche lotgevallen en werden in voor-
ii körnende gelegenheden als Landgenooten behandeld. Echter behielden zij hun-
u ne onaf hankelijkheid, want zoo veel wij hebben kunnen nagaan, is geen der
»Bannerijen ooit Leen van ’t Vorstendöm geweest, hoewel die Heeren andere
n goederen bezaten, waar voor zij hulde doen moesten. Zij waren kiesch hunne
» vrijheid te behouden, gelijk Bronckhörst, bij voorbeeld, zieh tot een Zonneleen
// gemaakt had, om de onverdeelbaarheid en de eerstgeboorte te handhaven,
« zonder een vreemden band daardoor aan te nemen.
v/ Buren zoude zeker eene Bannerij gebleven zijn, indien Hertog a rn o ld die
//Heerlijkheid niet overmeesterd had, of wäre wel een bijzonder ambt geworden ,
//bijaldien deze Hertog zulks bij broederdeeling aan Heer willrm van Egmond,
»zijnen broeder, niet had afgestaaß, wiens nakomelingen altijd de Bourgondi -
»sehe zijde houdende, Buren zorgvuldig van Gelderland gescheiden hebben.
»Aanmerkelijk is het, dat men in geheel Nederdmtsckland geene landen aan-
»treft, waar de Heeren Bank of de Hooge Adel een bijzonderen stand uitmaakt,
« dan alleen in Gelderland en in het Sticht van Keulen. In Braband, hoewel
« vele goederen als Bannerijen van ouds bekend waren, die naderhand zelfs den
»Titel van Markgraafschappen, Graafschappen enz. verkregen, werden echter
// de bezitters daarvan onder het ligehaam der gemeene Riddersehap bCgrepen.
» In Holland vond men Barroenen, Baenrotsen, groote Edelen, maar zij hielden
ff zieh niet afgezonderd, en zij zaten met de overige Edelen. In Gulik, in
« Kleef, in later opgekomen Hertogdommen waren geene Bannerijen; de reden
«hiervan was, dat de kleine Heerlijkheden in die streken reeds te voren inge-
»lijfd waren binnen de palen van die landen, ambten of onderheerlijkheden
» geworden en Landzaten of Onderdanen waren. Terwijl de overigen zieh on-
ii middelbaar hebben weten te behouden, en nög Rijkstanden zijn.
« Aan het hoofd der verbonden, zoo tijdens Hertogin mechteld en den Graaf
» van Blois, als van 1418 en 1436, staan die Edele Heeren. De zwakke
«Regering van a rn o ld liet hun vrijen teugel. Hertog adole sloot nog
«een verbond met den Heer van Bronckhorst en Borculo, die deze door zijne