bij Cancellier en Raden der Hertóginne van Parma, generale Regentes der
Nederlanden. Het betuigde dat er gedurende de Regering van Karel V en
Philips I I , tot op het gemelde jaar 1563 toe, niet gemunt was, en er alleen
a in voirleden tijden » eenige penningen waren geslagen, die, voor zoo verre zij
nog in omloop en te bekomen waren, tussehen een halven stuiver en drie oort
golden (het waren de afgesletene-of geschrooide witten, waarvan boven gesproken
is), en zij verzocht dus ontlediging van het verbod: » daermit sijluyden mit
sullicken ongefundeerden voimemen ongemolesteert blijven moegen.»
De afloop dezer zaak vindt men niet vermeld. Wij treffen niet eer een nieuw
spoor van de Zutphensche munt aan, dan na de verlossing der stad uit handen
der Spanjaarden. Onder de zaken, die toen hersteld of in het ■ leven terugge-
roepen werden, behoorde ook het slaan van kleine munten. De Regering be-
doelde daarmede het gerief van burgers, naburen en vTeemde kooplieden, en
vervolgens éene vermindering van de vrij aanmerkelijke lasten der stad door den
opbrengst der sleeschat of de pachtgelden, die de Muntmeester voor de uitoe-,
fening van het muntregt jaarlijks had te betalen. Die sleeschat bestond in
evenredigheid tot de hoeveelheid zilver, die de Muntmeester slaan zoude, name-
lijk 4 stuivers van ieder afgewerkt mark fijn zilvers, dat tot paardjea zou zijn
geslagen, en 2 stuivers voor ieder afgewerkt mark drieplohken ■ en halve plakken.
Daarentegen bezoldigde de stad den Assaieur of Proever met 25 Car, gulden tot
20 st. van 15 penningen hSt stuk. Op dezen voet werd in 1582 tot Muntmeester
aangesteld Hendrick Wyntgens Balthasarszoon, en tot Proever Jeliss
Metss of Mess, de eerste onder borgtogt en cautie tot eene som van 2000 Car.
gl., waarvoor Evert van Carvenhem goed sprak, de laatste op aanbeveling van
Willem, Graaf van den Bergh. Waar de Munt geweest zij, is niet gebleken.
Het convent, daarvoor eerst bepaald, werd ondienstig geoordeeld.
Ook deze munttijd kan niet, lang geduurd hebben; Wyntgens werd ontsla-
gen en dong vervolgens naar den" post van Muntmeester des Landschaps van
Overijssel aan de Munt te Kämpen. Eerst in 1604 werd de Zutphensche Munt
hersteld. Dé aanstelling van Wyntgeps was van den volgenden inhoud:
» Wij Borgemeesteren, Schepenen und Radt der Stadt Zutphenn doen kondt
» allenn luidenn, dije desenn onserenn brieff sullenn sehenn oder hoeren lesen.
Alsoh wij mijt rijpenn voer geplechden Rahdt, achterfolgende dat recht vann
Muntenn,.bij onseren voirsatenn vérscheidentlick vsirt, eijnhillichlick ontsla-
tenn tot gerieff soh wall onser Borgerenn vnd Ingesetenen, als anderer be-
nahbertcnn und vremden koepluidenn, und sunst om dije lasten onser stadt
dess toe beter thoe droegen, tot continuatie dess voem. onseres rechtes, zee-
kere kleine munte te doen slaen ind toe vérferdigenn. Uud dann ons dije
geschicklicheit und experientie Henrich Wijntgens Baltasarsz. opt stuck van
de munte toe kennen gegeuen, ind oeck genoegsaem bewust. Dat demnah
wij sijner kunst , erfaerentheit, getrouwicheit, ind sunderlinge ernst ons gentslick
verseekerende, hem den voem. Henrich Wijntgens gestallt ind committirt
hebbenn, stellenn ind committiren mits desenn tot onserer Stadt Mundtmr.
Hem gevende volkommenn macht, autoriteit ind bevehll, om vann onser Stadt
wegenn alhier toe muntenn sohdane sortirunge vann kleijrie munte optenn
voetj preiss, werde ind alloy, alss dye Instructie, hem daer van gegeuenn, off
noch toe geuenn, wijderss sali medebrengen, ind dijt allehnn tot unsere revo-
catie, ind nijet langer. Mijts dem dennoch dat wij inn dije Tijdt van 8 jah-
renn geenen anderen Mundtmr. dan sijn persone (in fall wij op hem recht-
metich niet heddenn toe queruliren) tot onsere munte sullenn annemen ind
gebrucken. Sali oeck onsere Committierde tot het werdeínn aempt vann dije
dechlixe Liurance twije pennungen trecken, ind in onser Stadt Busse off
sunst daer hnt hem beuolenn sali werdenn, warpenn off brengen. Om daer
nah vann voem. Munthmr. onss ter schleschatt ind recognitie onserer herlicken
rechtes tbetalenn tgene bij ijder parcell vann Munte inde ,angetaegene
Instructie nah voergaendenn verdraech angeteickent sali werdenn, mede oeck
om daer van, soe noedich, ind ons gelieuen mochte, dije probe toe doenn
neemen. Und dijt allet tot denn Ehrenn, vriheiden, proffijtenn ind verfallenn,
daer toe staende. Waerop, ind hem int gene voem. behoerlick toe quijtenn
ind sunst iaerlix voer onseren daer thoe Deputierdenn guede ind' getrouwe
Reekeninge, bewiss ind reliqua thoe doenn, hij Henrich Wijntgens geholden
sali sijnn voer onserenn gerichte behoerlioken Ehdt toe doen, voert cautie ind
borchtocht toe stellenn. Twelcke geschiet sijnde, hij vann ons inn ’t voem.
officij gestallt und int gebruick der voem. Ehren, vriheidenn und proffijtenn
1 3*