»burgesses, and all other persons dwelling in burghs, as well French as Em
» glish, should swear to keep and defend the king’s mint in England, ant not to
»falsify his money. And if any one should be found with counterfeit money
«upon him, and should not be able to clear himself from the crime of falsifying,
»or to prove from whom he received the false coins, he should suffer at least
»the loss of his right hand, and castration, Also it was forbidden, &c.
» The strong hand of the law having proved ineffectual for the protection
»of the coins, the censures of the church were in 1123 called in to its aid.
»At a council which was holden at Rome in that year, when Calixtus the
» second presided' some ancient statutes were revived, by which it was decreed
»that whoever should knowingly make, or studiously circulate, false money,
»should be separated from the congregation of the faithful as one accursed,
»an oppressor of the poor, and a disturber of the state.»
»These ecclesiastical denunciations seem likewise to have been pronounced
»in vain, for, in about two years afterward (1125) the king sent orders from
»Normandy, for the punishment of all the moneyers in England, by inflicting
»upon them the severest sentence of the law; because the money was so cor-
»rupted that it would not pass in any market.»
In de noot op bl. 164 lezen wij, en wij meenen dat daar op de uitoefening
der bedreigde straf van castratie gedoeld wordt: /
»In 1124 the Saxon Chronicle records a fact, which I have not found else-
«where, viz, that at-a council held at Chester, between the feast of St. An-
» drew and Christmas Day, six persons underwent the dreadful sentence, which
»the law had denounced against false coiners.»
In the Numismatic Chronicle and Journal o f the Numismatic Society, April
1851, wordt van bl. 50—54 verslag gegeven van *a numismatic sermon,» ge-
houden ten jare 1694 door w. westwood , Schrijver van het Chronicon Precio-
sum, en opgenomen in de uitgave van Bisschop Fleetwood’s werken, in folio,
1737. De tekst is ontleend aan Genesis XXIII, 16. »En Abraham woog aan
Ephron het zilver,» enz. — Het geheele stuk is tegen valsche munters gerigt.
Ook bij de Visi- of Westgothen waren zware straffen tegen valsche munters
bepaald.
Bl. 143. 100,000 oude Schilden. Waarschijnlijk zilveren munten.
Bl. 145, reg. 6 van boven staat; op onßerscheidene tijden, lees: op onder-
scheidene tijden geslagene muhten.
Bl. 160, reg. 18 van boven (zie verder bl. 172, reg. 3 , en bl. 181 in het
midden) staat: » de Heilige luderus ; dit zal wel door eene graveurs- of stempel-
snijdersfout gesteld zijn voor Ludgerus.u Deze Heilige, die eerste Bisschop van
Munster geweest' is en daarna de tiende van Utrecht was, stierf in 809. Hij
was patroon van een aantal kerken. Dat men hem op munten van Batenburg
gebragt heeft, is misschien alleen aan winzucht, door het nabootsen van vreemde
munten, toe te schrijven; anderen willen, dat Batenburg vroeger tot het Bisdom
Munster zoude behoord hebben. Over Ludger of Ludgerus vindt men be-
rigten in v(an) h(eussbn) en v(an) r(hijn) , Kerkelijke Oudheden, D. I , bl.
147—154 en D. V, St. I , bl. 104.
Bl. 173, reg. 5 van onder staat: Thalercabinet, voeg daarbij: onder N" 5886.
Bl. 174, reg. 4 van onder. Voeg bij: Bij madai wordt, onder N” 5887,
eene dergelijke munt beschreven, wat de vz. betreft, maar ten opzigte van de
kz. zijner munt , schrijft deze Numismaticus:
» FERDP ■ ELEC' • ROMANO' • IMPE'. SEMP' • AVGVS'.
»Das N im Worte Nomarmum ist abermals-verkehrt. Ein, seltener Thaler
* ohne Jahrzahl..»
Dus was het exemplaar van madai nog weder een ander dan het onze.
Bl. 175. Deze Daalder wordt door madai onder N° 6885 beschreven; doch
zijn exemplaar schijnt onduidelijk geweest te zijn, daar hij het jaartal 50 (1550)
meende te zien. Ook heeft hij op zijn exemplaar AVGVS en citeert: Catahg.
Imp. p. 362.
Bl. 179. De N” 38 is ook beschreven bij madai onder N” 6884. Hij noemt
het muntteeken »ein Zaynhaken.«
Overigens merken wij op, dat madai niet, als appel , het Muntmeestersteeken
van den granaatappel, op andere munten voorkömende, voor eene meloen aanziet.
Bl. -193, reg. 9 van onder staat: Toumooische groot, lees: Toursche groot.
Bl. 196, reg. 11 van boven staat: loij schrijven het stukje dus toe, lees: wij
schreven bij het in plaat brengen der door ons verzamelde munten, enz.