M0BST2S • B0V2S • DS • 2SB.
K. B. weegt 0,2 w. en is van Z®. Kwam ons alleen voor in de verzameling
van den Heer 1“ Luitenant der Mineurs de ve ije te Arnhem.
Wij weten niet of tot dit muntje of eenig ander ons onbekend betrekking
heeft hetgeen wij lezen in het Ve Deel van d o d t ’s ArcMef voor kerkelijke en
wereldsche Geschiedenissen, enz. (1846), bl. 77, op den jare 1414: » Hier (te
Utrecht] » comen gheconterfeite lewekens, die men tot Batenborch slaet, daer
n voer waernt [waarschuwt] de raet enen yegheliken, dat se niemant en gheve
»noch en neme.// Het waren voorzeker namaaksels van de Hollandsohe munten
en wel van die van Graaf Willem VI. Vergelijk alkemade , PL XXVII, 2 , N* 3 ,
4 , 5, 6. Misschien is de N’ 6 bedoeld, waarvan onze zoo even beschrevene
N" 6 een conterfeitsel kan zijn.
Het was of de nog in functie zijnde Muntmeester van onzen Heer Diederik,
of misschien de afgedankte van Heer Gijsbert (1), die ten jare 1434 te Deventer
door beulshanden en op eene zeér smartelijke wijze het leven verloor. Zie
hier wat wij daaromtrent lezen in den Overijssebchen Almanak voor Oudheid en
Leiteren van het jaar 1840, bl. 91 en volgg.
a Aan een der zijdmuren van de Waag te Deventer hangt een groote koperen
//ketel, die blijkbaar van zeer hoogen ouderdom is. Zoo lang de geheugenis
»reikt heeft hij daar zijne plaats gehad, en elk voorbijganger, dien hij nood-
//wendig in het oog moet vallen, vraagt onwillekeurig naar deszelfs geschiedenis.
«Zij is deze, volgens de kameraarsrekening van het jaar 1434.
// Uit deze rekening namelijk blijkt, dat de Muntmeester van den Heer van
a Batenburg destijds in de stads gevangenis zat ter zake van het vervaardigen
»van valsch (2) geld. Hoe deze munt juist te Deventer kwam staat er niet,
(1) Zeer mogelijk heeft de nieuwe Batenbnrgsche Heer kwade praktijken van zijns overleden
vadera Muntmeester -ontdekt; (althans bet geld van Heer Gijsbert is al zeer sledht)
en heeft de Muntmeester, broodeloos geworden, zieh op het vervalschen van het Deventer-
sche geld gaan toeleggen, dat hem weldra het leven kostte. De uitdrnkking: «Muntmees-
«ter van Batenborch,» behoeft niet zoo opgevat te worden, dat hij tijdens het plegen van
het misdrijf nog in werkelijke dienst van gemelden Heer was. v. D. ö.
(2) Deventerach? dat is wel waarschijnlijk. v. D. o.
//maar wel, dat men // // up seijte peters avent ad vincula (in tegenwoordigheid
////der regering) gérichte dede over den muntemeister van batenborch.////
a Dit rigten bestond evenwel niet in onthoofden of ophangen, maar in het
//koken in eenen ketel, die daartoe opzettelijk was aangekocht, ter vervanging
//van eenen ouden, dien men te voren schijnt gebruikt te hebben (1).
//.»Item (zoo staat in de rekening) vanjohan peterssoen enen ketel gecoft
////dair die muntemeister in gesoden wart die woech Ie ende x lv i ffi (72 Ne-
////derl. ponden) ellic ffi iij kr. maken xxxi ar. g, iiij kr., dair afgeslagen den
////olden ketel die woech lxxx ffi ellic ffi ij kr. maken vm ar. g. Soe bleven
////dair over meer uytgégeven xxii ar. g. x kr. (2).////
//Of dit koken in heet water dan wel in olie hebbe plaats gehad, kan ik niet
// opgeven ; de rekening geeft tot beslissing daarvan geene aanleiding. Br staat
// alleen nog, dat hij niet in eene behoorlijke dóodkist begraven, maar in eene
« ton in den grond gestopt werd (3). Tot afschrik voor anderen is deze ketel
z/zeker in het openbaar ten toon gehangen en , in verband met de overlevering,
//zal het wel niet twijfelachtig zijn, of hij heeft voor onzen Muntmeester ge-
// diend en zulks te meer uit hoofde van het'opgegevene gewigt. Zoo als hij
//thans [1840] is, aangedaan door de lucht en vol kleine gaten, weegt hij nog
«68 Nederlandsche ponden. Zijne middellijn is 90, de diepte 61 Nederl. dui-
«men. Br is noch jaartal, noch eenig bijzonder teeken aan te bespeuren.
//De muntvervalsching is altijd zwaar gestraft geworden. Reeijs bij’de Ro-
// meinen, immers in de latere tijden, werden zoodanige misdadigers levend ver-
(1) Wij zien hierin als het ware eene poena talionis. De Muntmeester, d. i. hier de
valsche munter, had koperen munten, door ze met eenig mengsel in eenen ketel te koken,
den schijn van zilveren muntstukken gegeven; nu deed men hem door het koken im eenen
ketel de welverdiende straf tot afschrik van anderen ondergaan, die soms ook eens lust
raogten krijgen om aan koperen munten door köking het aanzien van zilveren te geven.
v. d. c.
(2) De in de rekening in het beknopte genoemde munten zullen zijn Amhemsche guldens
en kromstaarien of dubbele grooten. v: n. c.
(3) Bij de uitgave voor dit begraven staat ook de post » den maelre (schilder) voir den
» hoet te maken.» Wat daarmede bedoeld wordt is onzeker.
18*