Op de kz. rust het Nijmeegsche wapenschild op een gevoet gelijkbeenig kruis.
Dat wapenschild bestaat uit den Duitsch-Keizerlijken dubbelen arend, bebbende
op zijne borst een opperschildje of surtout, dat, naar alle waarschijnlijkheid,
den Gelderschen Leeuw bevat. Dit wapenschild voerde Nijmegen reeds in de helft
der vijftiende eeuw, en alle hare gouden munten, op N° 7 na, zijn van hetzelve
voorzien. Waarschijnlijk is dit wapenschild reeds eenigzins ouder. Het eerst
komt de tweekoppige of dubbelde of Rijksarend voor op het gouden schild van
Keizer Lodewijk IV of van Beijeren (1327—1347), zie Götz, Deutschlands
Kaysermünzen des Mittelalters, pl. x lv ii, N \ 554. Wij komen alzoo terug op
het door ons medegedeelde op bl. 436 der Munten, van de Graven en Hertoyen
van Gelderland (Haarlem 1852). Dat de leeuw op het schildje van Nijmegen
de Geldersche is , kan wel niet bewezen worden, maar welke zoude het anders
kumen zijn ? Door verpanding toch werd Nijmegen eene Geldersche stad. Even-
wel was het sigillum der stad nog in 1271 (dus 83 jaren na de verpanding)
het zelfde wat zij voor die verpanding gevoerd had, namelijk een Keizer op
zijnen zetel gezeten, en dit sigillum kan zij nog wel vele jaren daama gevoerd
hebben. Eindelijk zal de overtuiging, dat de stad niet weder ingelost zoude
worden, aanleiding hebben gegeven tot het wapen, dat op de munten voorkomt
en dat ook nog heden ten dage in gebruik is. Het omschrift, dat binnen eenen
dubbelden parelrand gevat is, luidt, na den rijksappel, dien men aan de regter-
zijde der munt in den rand ziet:
JliOK© 1 KVRS* | KOVIi | fflKGD'*
voor. ' mmeta awrea novimagemis.
De spelling: novimagensis wijst op het woord novimagum, anders noviomagwn;
m . latere tijden numagen (zie onze Afdeeling: Munten der Fränkisch- en Dmtsch-
Nederlandsche Forsten, later, naar wij hopen, uit te geven, alsmede pl. 1 , N . 7,
onzer Munten der Graven en Hertogen-van Gelderland, Haarlem 1852) , of wel
nimegium op eene munt, die wij, naar ons inzien, vroeger verkeerdelijk aan Graaf
Otto I toeschreven, doch die tot den tijd van Otto I I zal behooren. Zij is op
onze plaat I , zonder nummer, afgebeeld. Nog later was de naamspelling neomagum.
Het iegenwoordig exemplaax, dat wij aan de verzameling van den Heer
p. c. g. gutot te ’s Gravenhage ontleenden, weegt 0,32 w. en is van Z5.
Er is bijna geen twijfel aan, ook volgens de type, die uit het laatst der
15e eeuw dagteekent, of bovengemelde goudgulden, die dan geslagen is op
het gehalte der goudguldens van den Hertog Karel van Egmond (hoedanige
goudguldens wij hebben afgebeeld op plaat XV van ons werk over de Munten
der Graven en Hertogen , van Gelderland, Haarlem 1852), is de zelfde die be-
doeld wordt in de hier onder volgende Muntordonnantie, volgens welke dan
de stedelijke goudgulden aan die des Hertogen in gehalte gelijk zoude zijn, en
men er ook 76 uit een mark zoude, vervaardigen:
«Bürgermeister, Scepenen ende Rait der stat Nymegen, ende meister van
//Senter Claisgilde ( 1 ) , syn op Guedesdach post Symonis et Jude Apostolorum [dus
//na .28 Oct.] anno XCIX° (1499), eenen gülden pennonck ende munten over-
//dragen te doen slaen; dairop die Bürgermeister ende deels der Raitzvriende
//op alreheilige avont [31 Oct.] dairna neestkomende gegaen syn in Thys van
//den Bosch, onser Stat geswoeren wisselers (2) huyss; ende hebben aldair een
»deel onsses genadigen Heeren gülden; die vanNyclais Muntmeister (3) opten-
«selven dach geslagen ende gemunt waren ende deels oick x i i i j dagen dairbe-
//vorens; opgetagen ende gewegen, ende hebben derselver gülden gevonden opt
//gewicht in een merck troys sess ende tsoeventich; van welken gülden vurssegt
//die Stat, van elcker makinge vurgerurt, enen gülden genomen ende ontwedoen
//snyden hefft, dair onse Werdeyn die twe helffte endeonse MuntmeisterSander
«van Batenborch (4) die ander twe helffte derselver gülden na sich affgenomen
«ende ontfangen hebben. Inde na desen gehalt sali onse Stat, overmytz oirren
//Muntmeister dese gülden vurssegt doen maken ende slaen. Ende off den Munt-
«meister Sander vurssegt an die gehalt feelden, so sali hy op elck greyn, dat
(1) Over het St. Nikolaasgild te Nijmegen zie men den Heer r. ö. G. GUYOT, in den (¡el-
derschen Volksalmanah voor 1851, bladz. 198 en volgg., onder den tited: Het Bestnw
der Stad Nijmegen, enz.
(2) ledere stad had in vroegere eeuwen hären gezworen wisselaar van munten.
(8) Deze Nyelaes Nyber, Mnntmeester van Hertog Karel van Egmond, is ons dikwerf
voorgekomen in Be Mimten der Graven en Hertogen van Gelderland (Haarlem 1852); zie
het Register van dat werk.
(4) Sander van Batenborch is ons ook als Hertogelijk Muntmeester voorgekomen. Zie
het in de vorige noot aangehaalde Werk.