I r
J
I I
l i
zij had toen ter tijd hüre eigen Graven (zie Geslachtretenlmdige Tafelen, taf. 419) ; ook
wäre dit eene te belangrijke overdragt geweest, dan dat die tafelen ! ter aangehaalde plaatsen
op taf. 254, daarvan zonden gezwegén hebben, hoezeer men anders ook genegen mögt zijn,
het zij dat Graafschap of het daarin gelégene stadje van dien naam er voor te houden, wan-
neer men leest in hubner’s 1 Volhmon Geographie, bij de vermelding van Steimfmt : » Ook
bezit dit Hnis: Batenburg, eene stad met een slot in Gelderlanä aan de Maas;,, echter in
dit bezit geraakte het Hnis van Steinfort eerst in 1701, door het huwelijk van isabeeus
Justine, Yronwe van Batenlurg, dochter van wlll.EM abbia an, Graaf van Homes, Héer
van Batenburg, Luitenant-Generaal in Staten' dienst, met e rn s t, Graaf van Bentheim-
Stemfort. Zie Inleidmg tot de Historie van Gelderlmd, D. I , bl. 329. -
Er moet dus hier een midèr ¡Steyji/ort'bédoèld gewéest' zijn,. eri echter komt mij onder alle
de plaatsen van dien nàain of van dien van Steinfnrt, bij hubner en van wijn vermeld,
niet een voar, dat ik voor de bedoelrìc plaats zori durven honden; die alletoch zijn min
of meer te verre verwijderd van de aridere gehoémde plaatsen, die maria,' döchter van den
Graaf vàn Boon, ;haren échtgerioot aanbragt!, alle welke plaatsen in het onde gebied van de
Graven van Borni en van Heinsberg schijnen gelegen te hebben. Bij de beschouwing van
de ligging dier plaatsen wordt men als van zelf wel tot het denkbeeid gebragt, dat hier
met Steynfort (de Schrijver van den Stamboom der Graven Vani Nassau was toch' zöo bijzon-
der naanwgezet met'in 'dé béhàtaàg d<m plaatsen, geKjk wij gezièn hebben bij Vueltam en
Millam, opgesierde namen van VucMtn MuUen) het oude Steyn bedoeld werd , hetwelk
wij, zoo wij vermeenen op goeden grond, vermoedden dat in de nabijheid of wel in den
lande van Egle, zelve moet gelegen' geweèet zijn', waarin Eil, dat een der voomaamste
plaatsen van hét .Graafschap Booti was.
Als resnltaat van dit onderzoek geloof ik te mögen aannemen, dat de Heerlijkheid Steyn
is geweest een hoaad leerì, waarvan de Graven van Born Xeenheeren waren, en welk leen
weder op hen verviel na den dood rmMargaretla, de laatste afstammelinge in regte lijn
van de Heeren en Erfdochteren usa Steyn; endat, zrilks gesehied zijndein den jare 1451,
Sohm, Graaf vati Nassau, door huwelijk met de dochter en erfgename van den Graaf van
£ooni en uit de bezittingen daàrdoor heìn-aangebragt , over het toen opengevàllen leen
Steyn beschikt heeft ten gnnstè Van Herman, vierden zoon van den mede in dàtjaàr over-
ledenen Diederiel van Srmekhmt> die door de twèe ondste zijner’drie broeders in de snc-
cesaie van ’svaders nalatensohap; der'goederèn van Batenbmg, Anholt en Grotisveld was
voorgegaan.
Heere Amond van Steyne (in Vorsen of Urshem). Groot Charterboek, D. I , bl.
550.
¡1
10 April 1817. Schuldbekentenis van Graaf Willem, van honderd en zeventig
ponden Hollandsch des jaars, aan Aarnond, Heer van Steene,
en Yrouw MaTgriet, zijn wijf. Groot Charterboel, X). I I ,
bl. 182, 183.
2 3 Maart 1320. Daniel van der MerWede. Groot Cla/rterboel, D, I I , i° 284,
319, 837. D. I I I , f- 186, 200, 220, 315, 856, 649, 650.
6 Angnstus 1321. Barendrecht, D. H , f° 258.
35 Juiij 1850. De lande van Steyn, D. I I , f" 785.
14 September 1409. Jonkvrouw Margaretha van Steyn, echtgenoot van Willem van
Brederode, D. IY, f> 129.
1 Maart 1417 en 1418. Engelbert, Graaf van Nassau, Heer ter Leck en van Breda,
D. IY, f° 464. .
16 Maart 1418. De jonge Graaf van Nassau, Johan, f° 475.
18 Junij 1430. Willem van Brederode, Heer van Stein, f" 980.
21 Eebr. 1431 en 143'2a Dirk van *der Merweäe, zDtossaard düMands van" Heurtten,
f« 998. ¡8 8 9 1 :3S8ta %
! 22 April 1482. 'Margnet ivah Brederode, Yroüw van Stein, f* 1062.,, B
Onder hetafdrukken dezes ontdekken wij op page 388 van het, Ie Beel der
Nieuwe Serie van HeBevue Beige de beschrijving, en op 1*1. XVUI, N= 2,
de af beelding van een halven boddrager van den in het begin der bovenstaande
Bijdrage vermelden Heer aarnotjd öf Arnold van Stein. De mededeeling is
van den ijverigen r. chalon te Brussel. Z. E. vermeldt daarin hoe,.de Heer
van Stein de boddragers van. den Graaf van Ylaanderen trachttena te, bootsen,
en verder geeft hij öp page 389 en 390 eenige mededeelingen over de Heeren
van Stein, die men met bet bovenstaande moet vergelijken. Zewen, exemplaren van
een muntje van Johanna van Merwede, Yrouw van Stein, worden vermeld in
T. I der Herme (Ie Serie), page 152. In T. II dier zelfde Serie vermeldt de
Heer p. cutpers, op p. 179 en 180, nog het een en ander over de Heeren
van Stein en hunne munten.
Eindelijk berigt ons Dr. nijhopp , dat over Millen (niet Müllen), Gängelt en
Zucht een aantal berigten te vinden zijn in zijne Gedenlcwaardigheden, D. I I ,
bl. ciii en 213 aanteek.; D. III-, bl. xlviij, lii, lxxiii, xci, enz.
33*