In den buitenrand:
if* BHDIGWV i S im , enz.
Dewijl er geen land op deze munt vermeld wordt, behoort zij tot die oudere
munten, toen de Vorst j die ze liet slaan, zieh bewust was nog geen regt te
hebben om ze te laten vervaardigen. Men vergelijke, onder anderen, de munt-
jes der oudste Geldersche Graven in onze Munten der Graven en Hertogen van
Gelderland (Haarlem 1852), op de 1' Plaat. De spelling WRIDERICVS in
plaats van FRIDERICVS is niet zoo geheel vreemd, terwijl wij in de Chartejs
zoo dikwerf het woord Vrederih ontmoeten, en dit opschrift, met eene W beginnende,
misschien ook dienen moest om den scbijn van WII.I'.GIjiTiVS te
vertoonen, daar deze naam op Touxsche grooten meer voorkomt dan die van
Fredericus; dus om aan de munt meer algemeen ingang te verschaffen.
|z ijn e vrouw was Elisabeth van Millen, Vrouwe van Grebben; zij stierf 1355.
» Hunne kinderen waren: 1) Adam; 2) Willem, die volgen; 3) Erederik, Heer
»van Grebben, getuige van den vrede tusschen Gelre en Kleef. Zijne vrouw
»was Elisabeth van Zuylen, dochter van Diederik van Znylen, ambtman van
»den Keurvorst van Keulen te Aspel bij Rees. Hij stierf kinderloos, 1381,
uferia guinta post Martini. Waarschijnlijk heeft hij de Heerlijkheid Grebben,
»die later niet meer in het bezit van het Huis Berg was, vervreemd; 4) Jus-
»tina, in 1339 gehuwd met Johan van Zuylen , oudsteo zoon van Steven van
«Zuylen, Heer tot Anholt.» Van welken Steven wij boven, op bl. 132, eene
Anholtsche munt beschreven hebben, afgebeeld op PL V III, N° 1.
ADAM III t 1354.
W ij zijn genaderd tot den tweeden Heer, van wien waarscMjnlijk munten
zijn overgebleven, namelijk tot Adam H I, Heer van den Berg, door
■wien, volgens tadama, onderscheidene stukken tus sehen de jaren 1337 en
1354 zijn uitgevaardigd (1). Zijne echtgenoot was Margaretha van Weer-
(1) De Heer t a d a m a deelde ons later welwillend mede, dat er in het Archief te 's Heederiberg.
Hij stierf kinderloos ten jare. 1354, ipso die Äniani confessoris.
Wij meenen aan hem de volgende munten te mögen toeschrijven, die de type
dragen van den, tijd van Hertog Jan III van Braband (1312 1355). Zie onze
renberg, in het paket Keulscle Zeenen, C. IV, 29, een leenbrief van 1341 feria prima
post Quasimodo gevonden. wordt, waarbij Adam, Heer van den Berg#, door den Aartsbis-
schop van Keulen beleend wordt met het hoog en laag gerigt te Gendringen en Etten, het
jus patronatus, de tienden, de gruit en de munt aldaar. Zij is deze:
« Nos Walramus, Dei .gracia sancte Goloniensis ecclesie Archiepiscopus, sacri Imperii
per Italiam Archicancellarius, notum facimus et recongnoscimus, quod Ade domino de
Monte fideli nostro nobis supplicanti jurisdictionem temporalem altam et bassam paro-
chiarum in Genderingin et in Etten, jus patronatus ac decimas eiusdem ecclesie in Gen-
deringin, emolumentum fermenti ceruisialis, com jure cudendi monetam ibidem, nec non
vasallos aliquos ecclesie nostre inter opida Cleue et Xanctis commorantes, ac decimam in
Hanxler, prout hec omnia quondam Eredericus pater suus ab ecclesia nbstra Coloniensi
in feodo tenuit, ac in feodo concessimus, reseruatö tarnen tunc jure ecclesie nostre et
àlterius cùiuscunque in eisdem. Dantes sibi has litteras sigilli nostri appensione com-
munitas in testimonium super eo. Datum anno Domini millesimo trecentesimo quadragesimo
primo, feria tercis post dotìi. Quasimodo.»
De overige leenbrieven herhalen (mede volgens goedgunstige mededeeling des Heeren
täpama) ineestal woordelijk den eeisten leenbrief. Zoo is er een van 1854 in crostino
Petrii aldus lüidende*.
a Nos Wilhelmus, Dei gracia sancte Coloniensis ecclesie Archiepiscopus, sacn Imperii per
Italiam Archicancellarius, notum facimus uniuersis, quod constitutus propter hoc personaliter
in nostra et fidelium nostrorum infrascriptorum presencia, vir nobilis Adam dominus de
Berghe , jurisdictionem temporalem nec non vsum fermenti et monete cum jure patronatus
ecclesie in Genderynghen, item jurisdictionem de Etten altam' et bassam, nec non vniuersos
et singulos fideles seu vasallos suos inter opida Cleuen et Xancten residentes, cum junbus
et attinenciis eorundem uniuersis, prout ista omnia et singula a nobis et ecclesia nostra in
feodo dependent, nobis libere supportauit, cessit et resignauit, ac jure hereditario eorundem
pure et simpliciter renunciauit, supplicans humìlitèr, quatenus nobilem virum Wilhelmum
dominum de Bilant fratrem' suum de .bonis huiusmodi feodalibus infeodare dignaremur.
Nos igitur, recepta resignatione libera bonorum predictorum in manus nostras prius facta,
prefatum Wilhelmum dominum de Bylant de eisdem bonis recepto ab ipso fidelitatis debito
et solito juramento infeodamus et illa sibi in feodo concessimus et • còncedimus per
presentes. Sic quod ipse et heredes sui nostri et ecclesie nostre Colonien. fìdeles et va-
salli perpetuo remaneant et feodum suum huiusmodi fideliter deseruiant ac tenentur. Datum
et actum Berlu presentibus Henrico de Syntziche domino de Arendal, Goswino de
25*