onder de Geldersche Edelen als Bannerheer zitting en teekende vervolgens de
Unie van Utrecht; zie J. schrassert, Codex. Tit. Anhalt % 1 bl. 40, aan-
gehaald in den Tegemo. Staat van Gelderland, ,bl. 427. Doch Anholt nader-
hand den Spanjaarden wederom toegevallen zijnde, werd zijn Steedje, ten jare
1580, door den Gelderschen Oversten Hegeman uitgeplunderd en verbrand;
(zie suchtenhorst, XIV« Boek, bl. 550). In het jaar 1717 werd, in een
vertoog, door den Baron Heems, Keizerlijken Gezant bij de Staten, ter Ge-
neraliteit ingeleverd, beweerd, dat Anholt onafhankelijk was van Gelderland,
waartegen het regt dier Provincie vervolgens omstandig aangetoond werd (schrasse
r t , als voren % I I , bl. 40). Het geschil was tijdens de uitgave van de
Tegenwoordige Staat van Gelderland ten jare 1741 nog niet volkomen beslist,
doch Gelderland oefende toen reeds sedert lang geene oppermagt meer uit over
de Heerlijkheid Anholt.
De eerste der door ons op PI. VIII afgebeelde mimten leert ons, dat zekere
Heer Steven van Zuylen, die in de tweede' helft der veertiende eeuw leefde,
en ongetwijfeld de zelfde.is, die bij slichtenhorst (bl. 155 en 574) voorkomt,
Heer van Anholt was; de vader of broeder van dezen Steven wordt waarschijnlijk
vermeld door den Heer Mr. r . w. tadama in zijn Ferslag over het oude Gra-
felijlc-Bergsche Archief te ’s Heerenberg in nijhoff’s Bijdragen voor Fader-
landsche Geschiedenis en Oudheidkunde, V« Dee l,'b l. 6 , waar hij zegt dat
//Justina van'den Berg in 1339 huwde met Johan van Zuylen, oudsten zoon
//van Steven van Zuylen, Heer tot Anholt.// Verder komt waarschijnlijk
Steven van Zuylen, de vader, ten jare 1295 voor op bl. 48 van het I e Deel
van nijhoff’s Gedenkioaardigheden uit de Geschiedenis van Gelderland, als me-
deborg met Sweder van Voorst en anderen voor den Bisschop van Utrecht, ten
behoeve van Graaf Reinoud I ; verder ten jare 1316 als medebezegelaar van een
stuk, waarin Reinoud, oudste zoon des Graven van Gelre, belooft de stad Zut-
phen bij hare oude regten en vrijheden te zullen handhaven (b lrl6 8 ); verder,
ten jare 1331, als getuige ten behoeve van Graaf Reinoud I I , bij gelegenheid
van het mede bezegelen van voorwaarden bij het aangaan van zijn huwelijk met
Alianora van Engeland (zie n ijh o f f , t. a. p ., bl. 267). Eindelijk nogmaals,
ten jare 1333 (n ijh o f f , t. a. p ., bl. 304), bij gelegenheid van het mede
bezegelen der huwelijksvoorwaarden tusschen Gérard, oudsten zoon van Willem,
Graaf van Gulik, en Margaretha, oudste dochter van Graaf Reinoud II.
De Steven van Zuilen, door wien onze munt geslagen zal zijn, komt voor in
een stuk van het jaar 1372, te vinden bij slichtenhorst, Tooneel des lands
van Gebe, bl. 93, waarbij de Hekerens en Bronckhorster Edelen in het Graaf-
schap Zutphen een wapenstilstand met elkander sluiten. Onder de Bronckhorsten
wordt vermeld Steven van Zulen, met zijne sloten en goederen; waaruit men
mag vermoeden dat die goederen in het Zutphensche lagen; (er waren toch ook
Bronkhorstgezinden in andere deelen van Gelderland, b. v. in het kwartier van
Nijmegen). In het Bergsche Archief berusten allerlei genealogische aanteeke-
ningen van henricus van groenen, qui obiit anno 1622. In zijn leven was
hij, gelijk alle zijne voorvaders geweest waren, Secretaris van den Graaf van
den Berg. Die aanteekeningen beheizen onder anderen het navolgende, waarbij
valt op te merken, dat de [ ] eene opmerking van van groenen bevät.
// [Extrahirt ut dem alden copyenbuek des begin iss alsus], Dit syn copien
hyrna besehreuen van allerley brieuen Sonderlinge. — In den irste van der her-
scap. Dit is en hylixbriefF, als Adams suster van dem Berge tot man nam
Johan van Zulen, her Stevens soen her van Zulen. — Wy her Steven here van
Zulen doen kont allen luden, die desen brieff solen syen off hören lesen, dat
wy mit rade onser mage ind onser frunden hebben doen nemen tho wyve Johanne
onsen aldesten soen, Justinen Adames suster van dem Berge, myt desen
vorwerden, die hymae beschreven staet. In ’t begin so sal Johan onse sone
der joufrouwen synnen wyve maken hondert mark geldes to ore tacht. Voirt
syn vorwerde, wonne Johan einen soen, ind hy afflyvich woirde eer wy, die
soen sold geguet blyveH an huyss ind herligheit van 'Anholt, an man ind dienst-
man, ind alle guet dat wy liggende hebben baven der Nude an de opwart [Sed
si filia naseeretur, sal an der gemelter herligheit gein recht hebben, mer ut-
bestadet werden oder utguedet na seggen des heren van Moirsze ind des heren
van Borclo]. Gegeuen in tjaer ons heren Dusent Driehondert negen ind dertich
op s Johans avent decollatio, do hy onthovet wart. [// Der stadt brieff van Anholt
gaff Diderich her van Zulen Anno, 1349 calendis Maji.//]
Deze laatste aanteekening, die op den kant stond, heeft van groenen er
17*