ScAJtABAüORUM'rmRES'riaVXCLÄSSIS M.
DER A A R D - K E V E R S . Tai. IV. 137
Hei homgevlakte SPARSIE-KUVERTJE, henevens zynen
Worm en äeszelfs Veranäering.
Wanneer de Sparfie reets gefchooten is, vindt men hier en daar aan de- TAB.IV.
zelve, in Ja/j en Auguflus, 00k zomtyds nog laater, een groenachtig
graauwen, of bleek olyfkoleurigen Worm, en wel in eenetamelykemenigte
Dezelve, volwasfen zynde, zal ruim een derde van een duim lang zyn,
en hy is van zodanig eene geftake, als de i«' Fig. uitwyst, Schoon menjujst '-'F iniet
könne zeggen, dat hy dik zy , is hy echter 00k niet van de duniten; hy
valt van achteren iets dikker dan van vooren, en is over t geheel gladenblinkend
Zyn kleine roode Kop heeft van vooren eene platte v lakte, welke, met
eenzwartftreepie, omgeeven is. Terilond hierop volgen, aan t onderdeel
van 't lyf, zes körte klaauw-pooten; en hoewel hy , behalve de twee bykans
onzichtbaare nafchuivers, geene andere pooten hebbe , kan hy nochtans, op
de tederfte takjes en blaadjes van de Sparfie, zeer wel van de eene plaats tot
de andere komen, om zyn voedzel tezoeken, doch hy beweegt zieh wat langkzaam.
Als men dezen Worm aanraakt, befpeurt men, dat hy zieh door een
bruin fap, welk hy uit den bek fpuwt, zoekt tebefchermenofteverdeedigen.
Wanneer deze Worm ter veranderinge wil overgaan , kruipt hy in de aarde,
en verändert aldaar binnen körten tyd in eene ftroo-geele Pop, van gedaante
als de 2''= Fig. vertoont. Aan deze valt wyders niets byzonders op tepig. 5.
merken, dan dat ze van achteren fpits toeloopt, en dat 'er ter weder zyde
van den kop twee zwarte puntjes gezien worden; welken niet anders zyn, dan
de beide oogen van het daar nog in verborgen zittende Kevertje; dat na verloop
van drie of vier weeken uit de Poppe-fchale te voorfchyn komt.
S- 3.
Na dat dit.Kevertje zyne behoorlyke hardheid verkreegen heeft, ziet het
'er uit, zo als het in de Fig. afgebeeld is. Naar gerade der voorensbe Fig. 3.
fchreeven Blad-Kevers , is het veel ranker, en langkwerpig van lyf. De Kop
en de Vleugeldekzels hebben eene groen-blinkende grondverwe , waarin zes
Witte vlakjes derwyze gezien worden, dat 'er op ieder zyde drie ftaan. Maar
dewyl nu het borstftuk, en het endet de vleugeldekzels uitfteekende achterlyf,
rood zyn, zo krygt de Keyer daar door eene tatnelyk bontegedaante. De
.läe Deels ife Stüh. S ietS
11,1