BEX W A T E R - I N S E C T E N. Tab. III. 193
m
Over 't geheel zwart-bruin. Dit onderfcheid in de koleur geeft gemeenlyk te x.13. m,
kennen, dat 00k de daar in verborgen zittende Waternimphenvanonderfcheiden
koleuren zyn. Voor 't overige hebben alle die Wormen eenerlei maakzel.
Indien we derhalve omtent deze zwart-bruinen hetnoodigezullen hebben
opgemerkt, dan weeten wy ook hoe de gevlakten geileld zyn. De en
Fig. zullen ons tot een richtfnoer dienen , om dit raaakzel te leeren kennen :
want de j ' " vertoont ons de boren- en de 6''» de ondervlakce van den Worm.
5- 3.
T.aat ons onze befchouwing met de s^i« Fig. beginnen. Dezelve doet ons ter- Ks. 5.
flond opmerken , dat de Worm met een tamelyk grooten kop voorzien is; welke,
wanneer hy ter wederzyde geene zo wyd uitpuilende ronde oogen had,
den kop van een Kikvorfch niet ongelyk zou weezen. Van vooren, boven de
ronde en ftompe bovenüp, ziet men aan denzelven een paar tedere en körte
fprietjes. De hals, die wel naar een band gelykt, is , behalve het achterfte
en laatfte lid, het dunile van alle de leden. Kort by dezen is de m g , aan de
zyden, met twee fpitstoeloopende läppen bezet; waar onder de vleogelfcheeden
een begin neemen, die zieh over den rüg heen tot aan de helft van 't lyf
aitftrekken. Omtrent deze vleugelfcheeden ftaat aan te merken, dat dezelven
zieh niet gewaar laaten worden, zo lang de Worm nog verteilen moet, maar
eeril te voorfchyn komen, wanneer hy zyne laatfte huid heeft, en geheel volwsTenis.
Het achterlyf loopt, zo wel by het begin, als naar achteren ,fpits
t o e ; echter is het van achteren op zyn fpitfte, in 't midden op zyn breedfte,
en van boven op den rüg rond verwulfd. Ter wederzyde is het ganfch dun
en eenigzins fcherp, en deze zyde-fcherpte eindigt by ieder lid in eene naar
achterenloopende fpitze. Deilaart, of het achterfte lid, is met drie groote,
fcherpe en harde fpitzen voorzien, van welken de middelfte boven ftaat; en
tuffchen die en de beide zyde-fpitzen ziet men nog twee kleinen. Deze fpitzen
kan de Worm, als hy het noodig vindt, zo te zamen leggen , dat het maar
eene fpits fchyne, en wy zullen naderhand zien, waartoe hy 'er zieh van bedient.
Wyders ontdekt men aan dezen Worm nog zes pooten, welken, by
alle diergelyke Wormen der Waternimphen , zo in grootte als in getal der leden
, aan elkander gelyk zyn. Gemeenlyk vertoonen zieh dezelven bruiner
gevlakt, en iets helderer dan 't lyf; nademaal ze zo dan zyn , dat'er het licht
gemaklyk doorheen könne fchynen. Derzelver bovenlle lid is altoos het dikfte,
het tweede is veel dunner, en het derde, waar aan de voet zit, beftaat
uit vier kleine leden; welker laatfte met twee tedere haakjes voorzien is, die
zo fpits zyn, dat ze zieh overal aan können hechten. Het eerfte paar dezer
pooten zit onder den hals; doch dezelven zyn , benevens de twee daar op volgende
paaren en hunne inleding in de 6''' Fig. beter te zien ; welke gedaante
wy nu verder wat naauwkeuriger zullen befchouwen.
'^dt