iLitP
Bladz. iir
AAB.B-KETEE.S,
T E E D E C L A S S E .
De Zwart-lruine HOUT-KEVER, uit den Eikenboom
cf ander hard Hout voortkoinende.
Kevers, op onze eerlle Tai. met F;^. r. en 2. getekend , ver- tab. r.
4 p) 4 toonen het Mannetje en 't Wyfje van eene foort van Hout-Ke- Bg. i.
•g- vers, die men noch eene der grootilen, noch eene der kleinften en 2.
kan noemen. Dezelre behoort onder die genen, welken den
Kop met het Tang-gebit voor uit ftaande hebben, en aan weerskanten van
het Borstftuk, gelyk de in 't Vaorbericht befchreeven buitenlandfche foort.
Flg. b., drie fcherpe fpitzen vertoonen. Deze beiden hebbe ik uit de Wormen
gekreegen , welken niy door mynen meergemelden Begünstiger, den
Heer Paftoor ZORN te Dietfurth , onder de Schroter-Wormen gezonden
zyn. Den Worm , benevens zyne Pop , zullen wy op de volgende Tab.
zien; en thans bepaalen we ons, ora den Kever eens naauwkeurig te befchouwen.
§. 2.
Deze foort is Over het algemeen donker - of zwartachtig rood - bruin van
koleur, en haare Sprieten zyn niet van de langflen; maar ten aanzien van
't lyf is deze Kever breeder dan veele anderen dezer Clafle , fchoon het
Mannetje, Fig. i. merkelyk fmaller zy , dan het Wyf je, Fig. 2. De Sprieten
vertoonen hier zeer duidelyk het onderfcheid van 't geflacht; want aan
't eerile zyn ze veel zwaarer en dikker, dan aan het laatfte, alhoewel ze
aan beiden uit knobbelige Leden beilaan; daarenboven wordt men 00k by
het eenigzins grooter Wyfje, aan het laatlle lid van 't lyf, een byzonder
uitfteekend deel, dat roodachtig-bruin van koleur is, gewaar. Deze uiterlyke
Kentekens zyn, myns oordeels , genoegzaam voldoende , om het ondleerrff
che"id" van geflacht aan te duiden.
P 3 § 3-
Ii
Ì;: