«i •
•• Ki,
E E R S T E C L A S S E
5 . 4 .
Tab.III. De grondvenve X'an dezen Worm , zo wel aan dea kop als aan de andere
deelen des lyfs, is niet wel iiit te drukken: want ziet men hem faulten
t water , zo is ze graauwachtig ; in 't water fchynt ze in tegendeel
bleek gcelachtig-bruin en graatiw. Over het algemeen heeft men hier aan
t e merken , dat de eene Worm dezer foorte altoos donkerer zy dan de
andere ; maar de meeften zyn zodanig gefteld als dezen , welken ik hier
afgebeeld hebbe. De Kop is geelachtig, en de ondervlakte van 't lyf valt
meer in 't witte; doch van boven is het gantfche Ijf, beneden den hals,
weder bruinachtiger. Over het midden van den rüg loopt een donkere
ftreep; en alle fchubbige leden zyn ter wederzyde met een even dergelyken
ftreep voorzien; die echter derwyze gefchiktis, dat 'er.door iederinkerving,
Gok een zo donker-brume ftreep overdwars getoogen zy. Nevens den ruggeftreepis'eropiederzydenogeenandere
te zien.di e breeder en graaawachtigis;
tusfchen dezen en den zydenilreep wordt men op de zes middellte leden öfringen
een langkwerpig punt gewaar. Het laatfte fpits toeloopende lidis ter wederzyde
met eene rei naauwlyks zichtbaare hairtjes bezet, en het einde is met
twee zulke dünne en tedere vederfpitzen voorzien, gelyk wy hier voorens aan
den grooten Worm op Tab. 1. befpeurd hebben.
§. 5-
Met dien grooten Worm komt onze tegenwoordige ook in andere ftokken
tamelyk overeen, alhoewel hy, tenaanzien zyner grootte, endusookvanden
kop en hals, merkelyk van denzelven verfchille. OndertulTchen heeft h y , boven
de meefte andere foorten, hierin iets byzonders, dat 'er geen paarvan de
zes pooten aan 't halslid zit, maar dat ze aan de drie eerfte ringen hunne inleding
hebben. Deze pooten hebben eene bleek-geele koieur, enevenzoveele
deelen als die van den eerften Waterworm ; maar ze zyn tevens zo teder,
dat ze den Worm, als hy buiten 't water is , weinig ter voortkruipinge können
dienen; des hy in zulk een geval zeer veele zeldzaame beweegingen mcete
maaken. Voor 't overige hebbe ik aan dezen even zulke eigenfcbappenopgemerkt,
als ik in de befchryving van den eerfleo gemeld hebbe. Zyn zwemmen
gefchiedt met behulp der pooten, en hy vordert zeer langkzaam: echter
weet hy, door het krommen en buigen van zyn lyf, de vervolging zyner vyanden,
welken menigmaal zyn eigen gefiachtverwanten zyn , zeer gezwind te
ontwyken. Wanneer hy frische liicht wil fcheppen , komt hy uit de diepte
aan de bovenvlakte des waters; en terwyl hy met zyn achtereinde eenige minuten
bljft hangen , haalt hy door hetzelve zo veel lachts in, als hy noodig
heeft. Indien hem intiilFchen een ander Water-lnfeft , dat hymeent t e können
l'iVl" kr it
D E R W A T E R-I N S E C T E N. Tab. III. 163
overmeederen, te nakomt , fpert hy zyne Vangtang wyd open, nadert hetzel- tab. IU,
ve met zynen kop, gelyk de 4''« Fig. vertoont; en als hy hetzelve beet heeft,
fchiet hy 'er mede naar de diepte, en zuigt het volkomeu uit.
Wanneer onze Worm geheel volwalTen is, zoekt hy den naaflen oever, om
zieh aldaar eene wooning ter aanilaande veranderinge te bereiden : maar, dewyl
de zwakheid zyner pooten niet toelaat, zieh by dien arbeid van dezelven
te bedienen, zo moet hy het meefte met den kop verrichten ; met welken hy
dan, als de aarde niet al te vaft is, een ruim ovaal-rond hol voor zieh maakt.
Ka dat hy eenige dagen, in eene gekromde gellalte , daarin doorgebragt, en
van onderen in lengte af- en in dikte toegenomen heeft, verändert hyeindelyk
in zodanig eene Pop, gelyk wy in de voor oogen hebben. Haare ko- Fig. 5.
leur is geelachtig-wit; de oogen zyn bruin ; op den kop is een kleine uitgetande
omflag te befpeuren, en het fpits toeloopende achterdeel heeft een kort
ftaartpunt. Toen ik, na verloop van drie weeken, eens weder aan mynePop
dacht, en 'er na zien wilde, vond ik tot myn byzonder vergenoegen een Kever,
en. nevens dezen de ineen gefchrompelde Poppehuid. Deze Kever Iiad
reets zyne koletiren; zo dat ik ligt begrypen konde , dat hy al voor eenige dagen
moell uitgekomen zyn; echter bleefhy nog ruim 8 dagen in zyn Celletje
liggen; tot dat zyne ledemaaten en vleugeldekzels hunne volmaaktehardheid,
en tevens de verdere koleuren verkreegen hadden. Hier op kwam hy te voorfchyn
en zocht het Water , waar mede ik het glas, daar hy in was, zo wel als
Biet Aarde, gevuld had.
5. 7-
Dezen Kever, die, zo als ik vermoedde , uit dezen Worm moeft voortkomen,
hebbe ik ook meer dan eens uit denzelven gekreegen, Men ziet hem
den gantfchen Zomer door in de Vyvers en ftilftaande Wateren; en fchoon
hy zeer gemeen zy , hebbe ik echter niet weinig moeite moeten aanwenden,
eer ik zyne Eigenfehappen en Verandering leerde kennen. Hy is
van de platlyvige loort; en dewyl 'er hier te Lande onderdezelven, benevens
de grooteren, ook eenetamelyke menigte van kleinere foorten gevonden wordt ,
zo is deze onder die van de middelbaare grootte te rekenen. De harde 'Vleugeldekzels
en de voprfte pooten, geeven ook hier, zo als aan degrootere foorten,
een duidelyk onderfcheid van beiderleie geflacht te kennen , gelyk wy
door de volgende befchouwing ziillen zien. De Fig. vertoont het Manne-
(je, en de gladde blinkende bovenvlakte, die hier in de oogen valt, enmeerendeels
uit de vlengeldekzelen beftaat, heeft eene bruinachtige zwart-graauwe
grondverwe; de buitenrand dezer vleugeldekzelen is aan de zyden van 't
X 2 lyf
•füii.