« i
T V V E E D E CLASS
§• 5.
TAB. VII De Kop, die nu, even als alle de andere deelen , grooter seworden is
•heeh van vooren een paar körte , kolfachtige en ftompe (¡Drieten ; doch
dat byzondere aanmerkmg verdient, de voorfle en middelde pooten vaa
dezen Worm hebben lets byzonders, het welk ik nog nooit aan eeiiig anderen
Waternimphen-Worm ontdekt hebbe. Te weecen, aan 't einde van
t middelfte dünne en lange lid , ter piaatze daar de iiit eenige leden beftaande
klaauwenpoot zyne inleding heeft, ziet men een haakvormig achterwaarts
geboogen lutileekzel ; weshalve men veelligt denken zoiide, dat
ook dit lid met een klaauw voorzien wäre. Dit uitaeekzel fchynt onzen
. Worm nergens anders toe te dienen , dan opdat hy in het flyk , dat, als
ik gezegd hebbe, zyn beftendig verblyf is , des te beter könne ingraaven.
Het bovenile en dikfte deel der pooten, of eiaienlyk de bovenfchenkel, ziet
men naar de lengte donker geftreept; daar 't in tegendeel by andere foorten
overdwars gevlakt is. Schoon nu onze Worm gewoon zy zieh in den
llyk te begraaven, hebbe ik nochtans menigmaal , by beider water , waargenomen,
dat hy, in zyn leger ontruil wordeiide , terftond uit den flyk te
voorfchyn komt, en , als een pyl uit een boog, van die plaats naar eene
andere zwemt. Dit zwemmen wordt ook meestal door het uitfpuiten van
E water, dat uit de achterfte opening van zyn laatfte lid, van tuffchen ds
. dne aldaar zittende fpitzen, uitgedreeven wordt, bevorderd; op de eigenfte
wyze als hier boven pag. 193. J. 5. van de voorigen bericht is; in deze
manier van zwemmen overtreft hy alle de andere groote foorten in gezwindheid.
Eindelyk moeten wy ook nog aantekenen, dat zyne platte ondervlakte
veel helderer van koleur is, dan de bovenvlakte.
§. e..
Wanneer deze Wormen in de maand Juny of July dien volkomen wasdom
bereikt hebben, dat hun de oude huid te naauw wordt, en zy eene andere geftalte
zullen aanneemen, dan begeeven zy zieh uit het water naar den oever;
gaan op een fteen, of op het laage gras zitten ; en wel dra komt 'er het ge'-
vteugeld Schepzel, dat 'er in verborgen zit, op die zelfde wyze uit te voorfchyn
, als van de voorigen in de befehryving van Tab IV en V.alredegezegd
is. Dat deze Wormen zodanige piaatzen tot hunne verandering verkiezen
blykt aan de ledige Wormenhuiden, die men, in de genoemde maanden, aldaar
veeivuldig aantreft, ^ Ik weet niet, dat ik ooit eene huid van deze foorc
van Wormen aan eenig riet, of ander hoogopfchietend water-gewas, hebbe
zien zitten, gelyk wel van de andere foorten; fchoon het genoeg ilonde in de
nabyheid der piaatze, daar de ledige hulzen by menigte te vinden waren; en
de-
BEII W A T E R-I N S E C T E N. Tab. VII. 513
dewyl ik die byzondere omilandigheid niet ten eerflenopgemerkt had, zo kost- T-u. VIT,,
te het'my veel moeite, eer ik deze foort ter veranderinge konde brengen.
]\iyne proeven met andere Wateinirnphen waren gelukkig en nä^r wenfch uitgevallen;
en toen ik nu ook deze Wormen kreeg, dacht ik, datik'er even zo,
als met de anderen, mede handelen moeil. Hierom bragt ik ze van 'sgelyke
in een glas, dat met water gevuld, en wiens bodem met aarde bedekt was ;
waarby ik ook niet vergat eenige dünne rysjes 'er in te doen, op dat ze, by
hunne aanilaande verandering, uit het water om hoog konden kruipen ; maar
dit alles was vergeeffch; en fchoon ik hun ook het voedzel niet liete ontbreeken,
moeft ik nochtans tm^ee jaaren lang alle myne Wormen zienfterven ,zonder
dat 'er een eenige uit het water omhoog gekomen wäre. Eindelyk maakte
dit toeval my indachtig, dat ik nog geene huid van deze Wormen aan een riet
of anäer lang water-gewas had zien zitten; en ik beredeneerdetegelyk, ofniet
mogelyk de itompe klaauwen aan de voorile pooten dezer Warmen eene oorzaak
waren, dat ze niet om hoog konden klimmen, en bygevolg eene andere
wooning ter veranderinge noodig hadden ? Dit alles overwoogen hebbende,
deed ik ze in een glas, dat ik aan de eene zyde met warer , en aan de andere
zyde met aarde, boven welke eene zoode lag, gevuldhad: enditwas van eene
zo goede uitwerking, dat ik in de maand July, en in 't begin van /Jug'jßus, ettelyke
Waternimphen gelukkig verkreege. Ondertuffchen had een nieuwtoeval
my bykans wederom in myne waarneemingen verbyfterd: want myne Waternimphen
waren niet alleen van onderfcheiden foort, maar ook van verfchillende
koleuren; echter fchoot my wel dra te binnen,dat 'ereenigenondermyne
Wormen geweelc waren, welken dezelfde gedaante hadden als die genen,.
welken op Tab. Vi . afgebeeld zyn; en dat ik vergeeten had, dezelven van deze
breeden en platten af te zonderen- Nochtans kreeg ik, onder myneuitgekomen
Waternimphen, eene diergelyke, als ik in de /'ig. afgebeeld hebbe, •''i-3-
en eene zodanige als de Fig. vertoont. De overigen in ditglas waren meestal
dood; het welk ik denke veroorzaakt te zyn, doordien 'er te veelbyeenwaten
, en zy elkander het voedzel ontnomen hebbeu.
§• 7-
Vermies de meeile Wormen, die ik in myn met iloersbedekte glas had,
breed- en platly vige waren, zo ontderilelle ik ook, dat de fchcone Waternimph,
Fi^. 3 zodanig een Worm is voortgekomen, te raeer, dewyl haar breede Fig. s,
lyf ziüks fchynt te beveftigen. Ten opzichte der gellalte komt ze volkomen
overeen met die van Tab. VI. Fi^. 4., maar ten aanzien der koleure is zy 'er
merkelyk van onderfcheiden. Het achteriyf heeft een fchoonen helder-blaauwen
grond, en de ter wederzyde Jlaande langkwerpige geele vlakken, vercie«
ren hetzelve niet weinig. Hec achterile en kleinfle lid, dat by de Wyijes met
twee, en by de Mannetjes jnet drie körte fpitzen voorzien is, heefc eene doa-
Dd 3 kerfrlii
fir
imiii;: lii
l^i^! , , . liii
'Iii '