2 3 5 T W E E D E CLASSE
ÍABAIILhet a s een vl.egendfchepzelheeft doen my bykans gelooven , dat de Heer
L l , V J P'S- 29 en 30. befchryft; maar ik
denke teffens dat hy 'er een onrechten. Wo rm voor iiitgegeeven L e f t : want
de VVorm, dien wy thans van 't Ei af zullen befchouwen, ziet 'er aeheel an
Vlinder, of de Vlieg, zo als hyhemnoemt.komtmecden
mynen tamelyk wel overeen.
S- 2.
Wanneer men in de maand Mai het riet, het rietgras, en de andere watergewaffen
naauwkeiing beziet, zal men aan dezelven hier en daar donker-brui.
fíg. I. vlaltken van verfchillende grootte vinden; zo als ons de dezerXlII'i''
Jak er e eneonde r ' toog brengc. Toen ik dezelven eerft voo?myn gezicht
kreeg, kwamen ze my terftond als iets byzonders voor; en dewyl ik iaift on
dien eigeniten tyd verfcheiden Vlindervormige Infeften op deze ¿ewaííin, zo
wel enkelden als gepaarden, waarnam ; die niet anders dan deze Water-Vlinders
waren, welken uit den Worm, dien wy nu befchryven , voortkomen • zo
trokken zy des te meer myne oogen tot zieh; en het fcheen my toe, dat deze
bruine vlakken door de Infeften veroorzaakt wierden , ja miffchien hiinneEieren
waren. Xk nam derhalve eenigen dezer bladen mede naar huis ; bekeek ze
door myn Vergrootglas, en zag, dat de gemeide vlakken uit zeerveele, diet
aan elkander ftaande, langkwerpig-ronde, en even dikke lichaamtjes beftonw
den, die bhnkend-bruin van koleur waren, en aan 't boven einde in 't midden
eene wüte fpus vertoonden. Hoe groot een getal van zulke lichaamtjes zodamg
eene ylak behelsde, kan ik niet naauwkeurig bepaalen , doch ik zou geen
zwaarigheid maaken van vail te ftellen, dat de grootften wel uit vyfazeshonderd
zodanige lichaamtjes beftonden; waarvan ik 'er eenigen in de j i « Fia bv
s. vergrootmg afgebeeld hebbe. Ik was nu daar door in myn gevoelen, dai ik
hier de Eieren yan de in de 7' " en F^g. afgebeelde Water-Vlinders had ,
beveltigd; cm er ecnter nog des te meer van verzekerd te zyn, zettede ik
myne afgefneeden Rietbladen in een breed glas metwater;indiervoegedatderze
ver vlakken even bmten 't water bleeven; zo dat het daarin zittendebroedz
e l , als het uitkvvam, in 't water vallen moeíle. Ik had ze op die maniernog
geen twaalf dagen bewaard, en al menigmaalbekeeken.ofhetfcheenmy eindelyk
toe, dat de vlakken aan 't Rietgras kleiner wierden, en alles in myn water
levendig bcgon te worden; ja zelfs zag ik ten laatílen wat het was, dat myn
water levendig maakte; te weeten, eene menigte van gantfch kleine Wormtjes
Iieid hecft, nitt de Wormen van 't Oeveraas , meene ik ook aa» 't zdve in zyn volliomai
sevleugeldai toeBand eene foort van Tanggebit befpeurd te hebbeii ; dat men iiuterdaad aan
de Vlmders niet viiidt. Miil einen is het eene Ibort van Middel. Inl'ea.
K l e e m a n n .
DER W A T E R-I N S E C T E N. Tab. XIII.
j e s , die uit deze lichaamtjes voortkwamen , en in 't water vielen. Gevolglyk TabXIII
had ik deze kleine langkwerpige lichaamtjes, waar uit de vlakken beftonden,
buiten kyf voor Eieren te houden: maar wat voor VVormen zaten 'er in ' De
natuurlyke kleinheid, waar mede wy ze in de Fig. zienafgebeeld, lietmy n>
niet toe om zulks met het bloote 00g te ontdekken; maar toen ik het Vergroot
glas te hulp nam, bevond ik, dat ze de gedaante van de jJ» Fig. hadden; en 4.
Ichoon zymeer wit, dan geel-bruin waren, Uelde ik echter, uit hoofde van
de aan hun befpeurde geilalte, vait, dat ik 'er den Worm , in de Fig. af- 5
gebeeld, en die my voor lang bekend was geweeft, uit voortbrengen zou. Deze
voorbefchreeven Eieren hebbe ik ook menigmaal aan zodanige gewaffengezien,
welken tamelyk verre van 't water af ftonden : en in zulk een geval is
de vraag , of de daarin zittende AVormen , wanneer zeuitkomen,niettengronde
gaan; dan of ze ook buiten 't water können leeven? Dat ze niet buiten "t
water leeven können, hebbe ik meer dan eens ondervonden; en derhalve moeten
ook alle die jonge Wormtjes, welken het water ontbreekt, kort na degeboorte
llerven, indien ze niet door een invallenden regen in hun element gefpoeld
worden. Doch men mag hier omtrent wel aanmerken, dat dit nochtans
gemeenlyk gebeurt; en dat het zo ook toegaat , met de jongen van andere
W a t e r - i n f e i l e n , die als Wormen buiten deze vloeiftof niet können leeven en
wier Eieren evenwel niet aitoos in 't water liggen.
S- 3-
Onze tegenwoordige Wormen onthouden zieh den gantfchen Zomer enook
meestal den Winter door, zo wel in loopende, alsinililllaandewateren •
waarm ze zieh voornaamlyk met kleine Infeften voeden ; welken zy met hun
körte tanggebit behetidig weeten te vangen. Geduurende dezen tyd erlangen
zy odc hiinne volkomen grootte; en zyn in 't Voorjaar ligtlyk uit het water op
te viiTen. Verfcheiden maalen hebbe ik 'er de proef van genomen om ze
thms tot hunnen volkomen wasdom op te kweeken; maar, in weerwil vanalle
myne aangewende moeite, hebbe ik ze alleen verre können brenaen,
dat ik duidelyk zien konde, dat ze aan den genen, welken ik in 't water vine.
g l y k waren; doch hun laatilen ouderdom beleefdenmyneopgekweektennooit.
Hoezy er dan u i t z i en.ge e f tonsde j i ' f ig. te kennen. De lengte van dezen W o rm k , ^
beloopt, het achterfte fpits met mede gerekend , naauwlyks i duim; en ten
aanzien dezer lengte is hy tamelyk buigzaam van lyf ; het welk meerendeels
van eenerleie dikte is, tot aan de achterfte leden, die fpits toeloopen. i Jy is
doorgaande blinkend en glad, en verändert, by zyne herhaalde vervelHng in
irets anders, dan m de koleur. Zyn kop heeft, benevens het gantfche ¿ht
e r y t , eene donker-bruine grondverwe; en dit laatfte beftaat uit ü a n leden
welken door zo veele helder geele dwarsftreepjes onderfcheiden, en metailerhande
puntjes van gelyke koleur vercierd zyn. De drie leden van 't voorlyf
G g 3 heb.