DER W A T E R I N S E C T E N. Tai. XmXU m
§. 3-
Ten opzichte van het ranke lyf fchynen beide deze Toorten wel eener- TAB. X
l e i , maar eene naaiiwkeuriger befchouwing toonc, dat de Worm, op de
voorige 'lab. IX. afgebeeld , behalve de uitgeftrekter lengte van het lyf,
wel driemaal grooter pooten en fprieten heeft ; ook zyn de drie Roeivederen
, welken aan den ftaart zitten , die wy in de 1®'= en Fig. der voornoemde
Tab. zien, daar byna driekantig, doch aan de tegenwoordigen platter
en meer bladvormig; invoege dar ze bykans drie dunnne, doorzichtige
Roeiriemen vertoonen ; die met hun fmalfte deel op een piint te zamen,
en met het breede of ronde in tegendeel van elkander afftaan, Aan den
Kop en 't Masker is insgelyks nog wel eenig onderfcheid te befpetiren,
maar het is zeer gering ; om zulks echter eeniger maate aan te toonen,
hebbe ik de ondervlakte des kops van een Worm dezer foorte , in de p 'efti- !»•
Flg. v.'n Tab. XI, in de natimrlyke grootte afzonderlyk voorgefteld.
S- 4.
Binnen een jaar tyds worden deze Wormen volwaiTen; en fchoon ze, gelyk
de voorgaande foorten, verfcheiden maalen vervellen, hebben ze evenwel
, zo dra zy uit hec Ei komen , hunne volkomen geilaice, tot op de
vleugelfcheeden na ; welken zy eerfl: krygen , wanneer ze de laatile huid
ontvangen. Zy zetcen zieh gaerne aan het rietgras in de ilililaande wateren
; en verfcheiden kleine Infeften, die 'er insgelyks in woonen, dienen .
hun tot fpyze; weetende zy dezelven met hunne vangtang of IViasker , zo
wel als de grooter foorten, te knippen. In't zwemmen zyn ze zeer fnel;
men ziet hen dan het lyf, even als een Vis, van de eene zyde naar de andere
beweegen; en de drie bladige Roeivederen 20 na by elkander leggen , dat
dezelven aan den ilaart van een Vis nict ongelyk zyn; doch in 'c zitten
gaat hun achterlyf, gelyk een ilinger , gefladig heen en weder , en alsdan
zyn de Roeivederen uit elkander gefpreid. Deze Roeivederen vallen dikwyls
af, zo dat men 'er, nu in 't geheel geene, en dan flechts een of twee
aan den Worm zie; maar dit verlies wordt wel dra door anderen heriteld;
en dewyl de nieuw gewaifenen altoos grooter vallen , zo is daar uit op te
maaken , dat , gelyk de Wormen by 't veranderen van huid grooter wor-
• den, de Roeivederen insgelyks in grootte moeten toeneemen. De middeU
ile derzelven ilaat meer opwaarts dan die aan de zyden; doch ze heefc
zodanig eene ligging, dat haare fcherpheid eene lootrechte fchikking hebbe.
Voor 't overige geeven haar de heldere grond, benevens de daar doorloopende
middel-ader, en de breede donkere dwarsvlakken, eene cierlyke gedaante.
Het achterlyf dezer Wormen beflaat uit 9 leden of ringen, welsiiJe
T)eeh ifie Stuk,. Ff ken
I
II