•L :
lit'i'
S2 EE R S T E C L A S S E
Tm. vn. geen fpits, maar is eenigzins naar den rag overgeboogen : des niet tegenftaande
kan de Pop zieh, door de beweeging van haar achterlyf, in haare
beilooten wooning, van den eenen naar den anderen kant, wenden en draaien.
Fis-J- De Wyfjes-Pop, in de 7I« Fig. afgebeeld, en die ik insgelyks gelukkig verkreegen
hebbe, heeft niets byzonders meer of min , dan de voorgaande ;
behaive dat ze , in plaats van den Hoorn, eene kleine hoogte vertoont.
§. II.
Zodanig een Worm ligt vier weeken lang in zyn beflooten hol , voor dat
• hy in eene Pop verändert ; en deze heeft, voor zo veel ik hebbe kennen
opmerken , by de twee maanden noodig , voor dat ze haare huid afilrookt,
en in de gedaante van een Kever verfchynt. Swammekdam zegt, dat hy
vergeeten heeft zulks aan te merken ; doch hy bericht ons echter teffens,
dat ze, als de Wormen in den Herflt de hiiid afftrooken, en 'er eene fchielyke
koude ontllaat , 00k wel den gantfchen Winter door in de gedaante van
Poppen overblyven. Diisdanig eene Pop is in 't begin geheel vvit, en metzo
veel vochtigheid opgevuld , dat ze wezenlyk zwaarer weege, dan de Kever,
die'er naderhand uit voortkomt. liierom vergelykt Swammerdam deze
Pop ook by een Waterzuchtigen, dien het gebruik van alle zyne Leden benomen
is, tot dat hy van de overvloedige vochtigheden ontlail wordt. Onze
Pop verheil; dezelven allengskens door de uitdamping, en hoe meer zy afneenie
, des te meer neemt haare kolear in donkerheid toe ; tot dat ze
eindelyk zo ilerk en krachtig wordt, dat ze de huid könne afilrooken ; waar
Dp ze zieh als een Kever, die evenwelnog gantfch wit en weekis-, vertoont»
§. 12.
'Er verloopt dan echter nog wel eene geheele Maand , eer dat deze Kever
zyne volkomen hardheid en koleur heeft; zo dat hy als Worm , als
Pop en als Kever wel 4 ä 5 maanden in zyne wooning verborgen blyve, eer
hy zieh buiten dezelve laat zien : ook blyft hy , wanneer hy tot de uitvlieging
tyd overig heeft, nog wel langer in de aarde. Als hy uit de Pop gekomen
is, groeien nog eerfl: zo wel zyne Vleugels als derzelver Dekzels , en
aan 't Mannetje wordt de Hoorn insgelyks nog iets- grooter. In Juny en Ja/y
ziet men hem meeft rond vliegen ; dat, volgens het boven gezegde, de tyd
zyner paaringe is : noehtans kan ik niet voor gewis verzekeren, dat hy een
Pig, 8. Maandkever zou zyn. De S'i' Fig. vertoont ons het Mannetje van een Euch
10. ropifchen Neushoorn-Kever , ende 10''' Fig. het Wyfje ; die echter beiden
zo wel grooter als kleiner gevonden worden. De koleur der Vleugeldekzels
en der Pooten is fchoon blinkend - rood en donker Caftanje. bruin: de Kop,
het Halsfchild en de Hoorn hebben ook wel die koleur , maar ze zyn merkelyk
donkerer. Het overige achterlyf, benevens de gantfche ondervlakte ,
vei-
EER A A R D-K E V E R S. Tab. VII. »3
vertoont zieh fchoon bruin - roodachtig - g e e l , en iets helderer dan de voorigeTAu. VII.
deelen. Het geheele lyf is met veele ilyve rood-geele hairen begroeid,hoe.
danigen men ook aan den Kop ziet. Voor op denzelven ftaat, aan 't Mannetie,
de harde en ftyve Hoorn , die eenigzins achter over geboogen, en met
een fpitze punt voorzien is : men vindt dezen Hoorn by onderfcheiden Kevers,
nu eens korter , dan eens langer , en dezelve heeft geen beweegelyk
lid , maar is geheel ftyf. Nederwaarts verbreedt zieh die Hoorn eenigermaate
naar de zyden ; en deze verbreeding loopt over het midden van 't
oog, doch niet volllrekt; waar door hetzelve dan dermaate bedekt zy, dat
het in de aarde niet ligt befchadigd könne worden , fchoon het evenwel in
hetop- en nederzien geen beletzel vinde. Onder aan den Kop zit nog, naby
ieder oog, ter wederzyde een körte Spriet of Voelhoorn met een dik en
biaderig aanhangzel, het welk aan de Wyfjes noehtans veel kleiner is.
Aan den bek, dien men hier van wegens de hairen niet duidelyk zien kan,
ontdekt men ook twee körte vreetpunten. Yan den Kop af begint het halsfchild
zieh eenigzins te verhelfen ; en by de Mannetjes ziet men, van achteren
a f , eene breede vlakte , die genoegzaam het voorgemelde tegen loopt,
doch van vooren een fcherpen rand heeft ; welke met drie vlak uitloopende
punten voorzien is , en aan de zyden van het halsfchild verlooren gaat. De
beide Vleugeldekzels zyn tamelyk rond verwulfd , en de Kever is op zieh
zelven in 't algemeen ftomp en dik. Swammerdam zegt, dat het Mannetje
altoos kleiner is dan het Wyfje ; maar gemerkt zy beiden nu grooter,dan
kleiner, können zyn , houde ik hetdaarvoor, dat het bezwaarlyk zy, daar
omtrent iets zekers te bepaalen. Ten minfte fehynt het Wyfje , Fig. lo.Fig.io,
afgebeeld, niet zo dik verheven , maar vlakker te zyn : waartoe echter ook
het laage halsfchild veel doet; het welk, in plaats van eene verheven,feherpe
en met fpitzen voorziene vlakte, flechts een fmallen wrong en eenedwarslyll
vertoont. Ter piaatze, daar de Hoorn van 't Mannetje z i t , ziet men
aan 't Wy f j e niet dan eene kleine hoogte, die evenwel by zommigen nog
een fpits puntje heeft. De overige deelen zyn voorts aan beiden eenerlei ;
en de voorfte Pooten zyn ook hier , zo als aan andere foorten dezer ^ Claffe,
met llierke en fcherpe punten ter inwroetinge begaafd ; aan de overige pooten
zitten ook eenige punten , maar die veel dunner zyn.
§- 13-
Vermits ik by den Schröter zo wel het manlyke Lid , als de Eieren ontdekt
hadde, zo ondernaro ik het zelve mede aan deze foort van Kevers na tegaan;
en ik was zo gelukkig , dat ik, by het Mannetje, een gedeelte vandit Lid,
doch, by het Wy f j e , flechts een klomp vond, die wel uit Eieren feheen te
beflaan, maar welken ik , fchoon ik ze lang in 't water weekte, niet duidelyk
genoeg onderkennen konde. Swamme r d a m is, uit hoofde zyner groote
bekwaamheid , daar omtrent -gelukkiger geweeft ; en uit~ zyne befchryving
L 2 heb