.•mS 1
••Ii
T VV E E D E C L A S S E
en XV^ laatflen zieh nu cn dan wat dieper in 't water begeeven, zomoeten haare fcherpe
klaauwen haar hier toe inzonderheid behulpzaam zyn. Met dezennaamlyk
houden zy^zich aan 't riet of rietgras vaft , wanneer ze naar de diepte willen
kruipen ; 't welk derhalye ook veel langkzaamer in zyn werk gaat, dan wanneer
ze weder om hoog konjen. Doch meestal onthouden zy zieh aan de bovenvlakte
des waters, en als ze daar zomtyds met het boiiwen of herilellen
van haare wooningen bezig zyn, kan men niet zonder genoegen zien, dat zy
'er dikwyls halverlyf uitkomen, en het zelve fiiellyk van de eene zyde naar de
andere buigen; waardeor ze niet alleen van plaats veranderen können, maar
zieh ook van deze beweeging bedienen, om de tot den bouw benoodigde, en
reets beknabbelde grasdeeltjes, gantfch af tetrekken.
§• 3-
Zo veel is my van de Eigenfchappen dezer Rupfen, voor dat ze veranderen
, bekend ; nu zullen \vy nog eens zien, wat 'er verder by dezelven
voorvalle. Zy maaken omtrent den tyd der aanftaande veranderinge haare
huisjes, hier en daar enkelvoudig, aan de water-gewaffen vad , en fpiiinen
ze van achteren en vooren toe, gelyk men ze nog in Mai en Juny op die
fiff.S. wyze vindt hangen, als in de 31= Fig. van Tab. XVI. te zien is. In dit
Celletje nu blyft de Pop, even als de voorige, veertien dagen lang, en na
verloop van dien tyd breekt 'er de Vlinder uit. Deze Pop verfchilt , ge-
Kii. Ji. 'yl^ de 4''= Flg. uitwyft , ten opzichte van haar maakzel , juill: niet veel
van de voorgaande; nochtans is ze iets grooter, ze draagt een blaauw achterlyf,
dat op de bovenviakte met ettelyte bruine hairtjes bezet is, en aan
't laatfte en kleinfte lid twee geelachtige bultjes heeft; op ieder van welken
een bruin, kort en teder hairtje zit. liet voorlyf daar en tegen is, benevens
de zes pooten, twee lange fprieten , en körte vleugelfcheeden , meer
geel dan groen van koleur. De Kop , waarin twee zwarte oogen ftaan,
vertoont zieh iets bruiner ; doch alle deze genoemde koleuren komen aliengskens
duidelyker voor den dag , hoe meer de tyd , dat 'er de Vhnder
ftaat uit te breeken, nadere.
§. 4.
Van deze foort van Rupfen hebbe ik tweeerleie Vlinders in grootte en
iiS- 7, koleuren verfchillende waargenomen. De Vlinder, dien de yJ'ä Fig. in eene
zittende geftalte vertoont , is wel eveneens van maakzel . als die van Fig.
5 en 6 ; maar hy is iets kleiner, en behalve zyne beide zwarte oogen,
doorgaande geelaciitig-oker-bruin ; alleen kan men , in 't midden van dtn
bovenvleugel , eene vlak befpeuren , welke iets helderer is dan de grondverwe.
De tweede en grooter Vlinder ziet 'er in tegendeel veel friffer
u i t ,
DEK W A T E R I N S E C T E N. Tab. XVe nXVI . 447
u i t , fchoon hy meerendeels flechts okergeel zy; want die koleur is niet al- T/IB.XV
leen helderer, maar men wordt ook in de bovenvlengelen twee ganfch wi t -XVL
blinkende vlakken gewaar , rondsom welken , in den grond , verfcheiden
donkere, verdwynende llreepen en vlakken gezien worden. Hoe deze Vlinder
zieh vertoone, als hy zyne vleugelen geüooten houdt, is in de 5''= Fig. Fig. 5.
onder 't oog gebragt; en de 6'« Fig. laat ons , bebalve de ondervleugelen ,™
ook het achterlyf zien, Dit heeft eene groenachtige grondverwe, en de
ondervleugels zyn veelal wit, hoewel deze koleur, naar den voorilen rand
toe, in 't okergeele verdwyne; boven dien zyn ze zeer teder en doorzichtig.
Beide deze figuuren toonen ons daar benevens , dat de bovenvleugels
zeer fmal, en aan den achterilen rand eenigzins golvend zyn; dat 'er tusfchen
de beide heldere en groote vlakken nog drie heldere punten gezien
worden ; en dat ze met ettelyke äderen doortoogen zyn. Voorts wordt
men 'er nog in gewaar , dat de beide ronde , kleine en zwarte oogen aan
de zyden verre aitfteeken ; en eindelyk dat de fprieten lang , en de beidaachterlle
pooten de langilen zyn.
Waarin nu uit eigenlyk het voedzel dezer Vlinders beftaat, hebbe ik tot
nogtoe niet können ontdekken, doch hunne Kupfen hebben my doen zien»
hoe zy , behalve dat ze op de Water-InfeSen en Watergewaifen aazen,
ook liefhebilers van .ViiTen , en bygevolg zeer fchadelyke fchepzelen zyn.
Op zekeren tyd , zo'als ik bezig was , met eene tamelyke menigte dezer
Rupfen te verzamelen , om 'er myne onderzoeking op te doen, gebeurde
het, dat ik benevens dezelven ook een klein Visje , dat omtrent een duim
lang was, met myn Schepnetje opfchepte. Doch naauwlyks had ik de Rupfen
en 't Visje in een glas gedaan, en naauwlyks waren zy van de ontroering,
waarin ik ze gebragt had , bedaard , of zy vielen op het Visje aan
hielden het zelve met haare fcherpe klaauwen zo vaft, dat het zieh bykans
niet meer beweegen konde; en binnen een uur tyds was het zo verre opgepeuzeld,
dat 'er weinig of niets van overbleeve.
De